ECLI:NL:GHARL:2023:9352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.329.932
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van opvoedproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht staan van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beslissing van de kinderrechter, heeft twee grieven ingediend. De moeder verzocht het hof om de beslissing van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen. De GI en de vader van de kinderen steunden de beslissing van de kinderrechter en vroegen om bekrachtiging.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen die hebben geleid tot de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft geen hulpverlening aanvaard voor haar persoonlijke problematiek, ondanks eerdere adviezen van verschillende instanties. Het hof heeft ook geconstateerd dat de opvoedvaardigheden van de moeder onvoldoende zijn, wat leidt tot een onveilig opvoedklimaat voor de kinderen. De moeder heeft weliswaar enige ondersteuning ontvangen, maar de zorgen over haar emotionele beschikbaarheid en de opvoedsituatie blijven bestaan.

Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor zover dit betrekking had op de beschikking van 3 maart 2023, omdat dit beroep te laat was ingediend. De machtiging tot uithuisplaatsing is bekrachtigd en blijft geldig tot 6 januari 2024. Het hof heeft de moeder aangespoord om mee te werken aan een perspectiefonderzoek voor de kinderen, om zo duidelijkheid te scheppen over hun toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.932
(zaaknummer rechtbank Gelderland 415319)
beschikking van 7 november 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz (in Leeuwarden).
Belanghebbenden zijn:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
locatie Doetinchem,
verder te noemen: de GI,
[de vader],
woonplaats: [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.L. van Onna (in Franeker, gemeente Waadhoeke).

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van:
  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2017;
  • [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2019.

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
2.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 6 januari 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en geldt tot 6 januari 2024.
2.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn vanaf 8 april 2021 uithuisgeplaatst geweest in een netwerkpleeggezin bij hun oma (moederszijde). Op 15 augustus 2022 zijn zij weer bij de moeder gaan wonen.
2.4
In de beschikking van 3 maart 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg van 3 maart 2023 tot 3 juli 2023.
2.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 3 maart 2023 eerst in een crisispleeggezin geplaatst. Sinds september 2023 wonen zij weer bij hun oma (moederszijde).
2.6
De moeder heeft een relatie gehad met [naam1] . Samen hebben zij zoon [de minderjarige3] , die is geboren [in] 2022.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft op 1 juni 2023 een beslissing genomen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd (het hof begrijpt:
verleend) tot 6 januari 2024.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt met twee grieven in hoger beroep. De grieven zien op de uithuisplaatsing. De moeder verzoekt het hof om de beslissing van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen. Als het hof dat niet doet, verzoekt de moeder een kortere termijn te bepalen en de beslissing voor het overige aan te houden.
4.2
De GI en de vader vinden dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden en zij vragen aan het hof om die beslissing te bekrachtigen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, met producties, binnengekomen op 19 juli 2023;
  • het verweerschrift, met producties, van de GI;
  • het verweerschrift, met een productie, van de vader.
5.2
De zitting bij het hof was op 3 oktober 2023. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

6.De redenen voor de beslissing

Ontvankelijkheid
6.1
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend in twee delen en in twee beschikkingen. Het beroepschrift richt zich tegen beide beschikkingen. Het beroepschrift van de moeder is bij het hof binnengekomen op 19 juli 2023. Dat is meer dan drie maanden na 3 maart 2023. De moeder heeft haar hoger beroep tegen de eerste beschikking dus te laat ingesteld. De advocaat van de moeder heeft dit deel van het hoger beroep tijdens de mondelinge behandeling daarom ingetrokken.
6.2
Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren voor zover het hoger beroep zich richt tegen de beschikking van 3 maart 2023.
Machtiging tot uithuisplaatsing
6.3
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven om de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
6.4
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof heeft, net als de kinderrechter, ernstige zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder.
6.5
Sinds 2021 krijgt de moeder opvoedondersteuning van [naam4] . In november 2022, rond de geboorte van [de minderjarige3] , is daarnaast ook opvoedondersteuning van [naam2] ingezet. Het hof leest in het verslag van [naam2] dat sprake is van een zeer onveilig en onvoldoende opvoedklimaat, ondanks de inzet van hulpverlening. De moeder kan niet aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben. De moeder geeft de kinderen soms de verantwoordelijkheid om zelf taken uit te voeren die niet passend zijn bij hun leeftijd, zoals zich zelfstandig aankleden, vieze luiers opruimen en spullen pakken voor school. Het hof leest ook dat de moeder [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weinig positieve aandacht geeft en snel boos op hen wordt, bijvoorbeeld als ze deze taken niet goed uitvoeren. [naam2] schrijft dat zij deze zorgen met de moeder hebben besproken, maar dat het de moeder niet lukt om haar gedrag aan te passen en haar opvoedvaardigheden te verbeteren.
6.6
De moeder krijgt ook ambulante hulpverlening van [naam3] voor de opvoeding van [de minderjarige3] . De moeder voert aan dat [naam3] heel positief is over de opvoedsituatie bij de moeder. Het hof leest in het verslag van [naam3] inderdaad dat de moeder ‘een stijgende lijn heeft laten zien in haar ontwikkeling als opvoeder van [de minderjarige3] ’, maar het hof ziet ook diverse aandachtspunten terug in het verslag. Het hof leest dat [naam3] zorgen heeft over het contact tussen de moeder en [naam1] en de impact die dat heeft op de draagkracht van de moeder. [naam3] schrijft ook dat er zicht moet komen op de draagkracht en draaglast van de moeder in de situatie dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weer thuis zouden komen wonen. Het hof volgt de moeder dus niet in haar standpunt dat de gezinsvoogd van [naam3] zou vinden dat er geen reden is waarom [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet bij de moeder zouden kunnen wonen.
6.7
Het hof stelt vast dat verschillende instanties zorgen hebben geuit over de opvoedvaardigheden van de moeder. Deze zorgen zien vooral op de draagkracht van de moeder en de emotionele beschikbaarheid van de moeder voor de kinderen. Als de moeder veel stress ervaart, reageert zij die af op de kinderen. Het lukt de moeder dan niet om aan te sluiten bij wat de kinderen nodig hebben en om empathie aan hen te tonen. De moeder kan heel boos worden op de kinderen en met name op [de minderjarige1] .
6.8
Het hof is van oordeel dat de moeder, behalve opvoedondersteuning, ook hulpverlening nodig heeft voor haar eigen problematiek. Het hof leest dat Horizon al in 2021 heeft geadviseerd dat de moeder meewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek om inzicht te krijgen in een passende behandeling van haar eigen problematiek. De GI voert aan dat ook [naam4] en [naam2] aangeven dat er hulpvragen zijn over het eigen functioneren van de moeder. In 2022 heeft ook [naam5] de moeder geadviseerd om gespecialiseerde hulpverlening aan te gaan voor haar eigen problematiek. Het hof stelt vast dat de moeder dit, ondanks de adviezen van verschillende instanties, niet gedaan heeft. Dat betekent dus dat de moeder nog niet gewerkt heeft aan de hierboven beschreven punten. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij in november een ambulant hulpverlener kan krijgen die verstand heeft van autisme. Het hof hoopt dat de moeder deze hulp inderdaad gaat aangrijpen, maar blijft bij de vaststelling dat op dit moment de zorgen nog volop aanwezig zijn.
6.9
De moeder voert aan dat die zorgen over de opvoedsituatie werden veroorzaakt door haar ex-partner [naam1] . Volgens de moeder veroorzaakte [naam1] veel stress, maar zijn de problemen verdwenen, nu de relatie met [naam1] voorbij is. Daar is het hof het niet mee eens. Het hof leest in de hierboven besproken verslagen van [naam2] en [naam3] dat er namelijk grote zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder zelf. Bovendien voert de GI aan dat de moeder tijdens de ondertoezichtstelling al vaker veel stress heeft ervaren, ook voordat zij een relatie kreeg met [naam1] . Ook toen had dat zijn weerslag op de kinderen.
6.1
De moeder voert ook aan dat de zwangerschap van [de minderjarige3] tijdelijk voor veel stress heeft gezorgd. De moeder had last van bekkeninstabiliteit en moest herstellen van een keizersnede. De moeder zegt nu weer volledig hersteld te zijn. Zij stelt dat haar situatie nu weer hetzelfde is als in augustus 2022, toen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] thuisgeplaatst werden na de eerste uithuisplaatsing. Volgens de moeder kunnen zij daarom nu ook weer bij haar komen wonen. Het hof gaat niet mee in dit standpunt van de moeder. Het hof is van oordeel dat de (opvoed)situatie bij de moeder inmiddels is veranderd, doordat [de minderjarige3] is geboren. De moeder heeft nu de zorg over een derde kind en dat maakt de opvoedsituatie drukker en complexer. Bovendien merkt het hof op dat [naam2] en [naam3] met name zorgen hebben over de emotionele veiligheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Die zorgen houden niet direct verband met de fysieke problemen van de moeder rondom haar zwangerschap.
6.11
De GI wil [naam3] de opdracht geven om te onderzoeken waar het opgroeiperspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ligt. De moeder heeft verteld dat zij niet wil meewerken aan zo’n perspectiefonderzoek, zolang de huidige GI nog de ondertoezichtstelling uitvoert. Het hof wil de moeder met klem aanraden om wel zo snel mogelijk mee te werken aan een perspectiefonderzoek. Het is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belangrijk dat er binnen een aanvaardbare termijn duidelijkheid komt over hun perspectief. Hoe langer de moeder wacht met meewerken aan persoonlijke hulpverlening en een perspectiefonderzoek, hoe minder tijd er nog over zal zijn om te werken aan een eventuele thuisplaatsing.
6.12
Samenvattend is het hof van oordeel dat de zorgen die geleid hebben tot de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog steeds bestaan. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarom nog steeds noodzakelijk. Het hof zal de machtiging tot uithuisplaatsing niet in duur verkorten. De machtiging is geldig tot 6 januari 2024. Het hof is van oordeel dat het niet te verwachten is dat de zorgen voor die tijd afgenomen zullen zijn, omdat de moeder tot nu toe nog niet heeft meegewerkt aan persoonlijke hulpverlening.
6.13
Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de bestreden beschikking van 1 juni 2023.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover het hoger beroep zich richt tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 maart 2023;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 1 juni 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en M.E.L. Klein, in samenwerking met mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2023.