ECLI:NL:GHARL:2023:9478

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.328.083
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting zorgregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor een minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De vader, verzoeker in hoger beroep, was niet verschenen op de mondelinge behandeling, wat leidde tot afwijzing van zijn verzoek om aanhouding. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om opschorting van de zorgregeling voor de duur van een jaar, wat door de kinderrechter was toegewezen. De vader had eerder verzocht om wijziging van de zorgregeling, maar zijn verzoeken waren afgewezen. Het hof oordeelde dat de opschorting van de zorgregeling in het belang van de minderjarige noodzakelijk was, gezien de afwezigheid van contact tussen de vader en het kind en de noodzaak voor de vader om samen te werken met de GI. De vader had niet aangetoond dat hij bereid was om hulp te accepteren of stappen te zetten richting contactherstel. De moeder steunde de beslissing van de kinderrechter, en de raad voor de kinderbescherming adviseerde ook om de opschorting te bekrachtigen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.083
(zaaknummer rechtbank Gelderland 415135)
beschikking van 9 november 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar te Barneveld,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Apeldoorn,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer te Apeldoorn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 maart 2023, uitgesproken onder zaaknummer 415135, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 juni 2023;
- een brief van de GI van 19 juni 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft, tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.325.051, op 29 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de advocaat van de vader;
-de moeder bijgestaan door haar advocaat;
-een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De GI was met bericht vooraf niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [woonplaats1] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 30 december 2019 heeft de rechtbank een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld inhoudende dat [de minderjarige] bij de vader zal verblijven:
-een weekeinde per veertien dagen waarbij de vader [de minderjarige] uit school ophaalt en op zondag om 19.00 uur ( [de minderjarige] heeft dan bij de vader gegeten) terugbrengt op het station;
-iedere woensdagmiddag waarbij de vader [de minderjarige] uit school ophaalt en woensdag om 19.00 uur ( [de minderjarige] heeft dan bij de vader gegeten) terugbrengt op het station;
-de helft van de vakanties en feestdagen in overleg tussen partijen vast te stellen.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 6 december 2021, heeft de vader verzocht te bepalen dat:
I. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals bepaald in de beschikking van 30 december 2019 wordt gewijzigd in dier voege dat:
- [de minderjarige] iedere vrijdag van 19.00 uur tot zondag 20.00 uur bij hem verblijft, wissel bij het station;
- [de minderjarige] iedere woensdag na school bij hem verblijft waarbij de moeder [de minderjarige] naar het station brengt en woensdagavond om 20.00 uur ( [de minderjarige] heeft dan bij vader gegeten) door vader op het station wordt teruggebracht;
- na twee maanden daaraan wordt toegevoegd dat [de minderjarige] in de zomervakantie de eerste drie weken bij de vader en dan drie weken bij de moeder verblijft
alsmede te bepalen dat:
II: de moeder de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat de moeder de omgang frustreert door [de minderjarige] op het omgangsmoment niet naar het station te brengen, door de moeder aan de vader te voldoen;
III: althans een zodanige beslissing te geven als de rechtbank juist acht;
IV: een en ander onder compensatie van de proceskosten in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.
3.4
Bij beschikking van 15 maart 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar tot 15 maart 2023. De ondertoezichtstelling is daarna niet verlengd.
3.5
Bij tussenbeschikking van 3 februari 2022 heeft de rechtbank als voorlopige regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld dat de vader [de minderjarige] iedere woensdagmiddag uit school ophaalt en woensdagavond om 19.00 uur ( [de minderjarige] heeft dan bij de vader gegeten) terugbrengt op het station, alsmede de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar - kort gezegd- welke mogelijkheden er zijn voor een zorgregeling van [de minderjarige] met de vader, of een onderzoek gericht op een kinderbeschermingsmaatregel geïndiceerd is en heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
De raad heeft op 21 september 2022 gerapporteerd en geadviseerd.
3.7
Bij beschikking van 10 januari 2023 heeft de rechtbank de verzoeken van de vader ten aanzien van de omgangsregeling en het opleggen van een dwangsom afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
De vader heeft van deze beschikking hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is door het hof geadministreerd onder (zaaknummer 200.325.051) Het hof heeft heden bij afzonderlijke beschikking op dat hoger beroep beslist.
3.8
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 7 februari 2023, heeft de GI op grond van artikel 1:265g lid 1van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht de bij beschikking van 30 december 2019 vastgestelde zorgregeling te wijzigen in die zin dat die regeling wordt opgeschort voor de duur van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de bij de beschikking van 30 december 2019 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] gewijzigd en bepaald dat deze zorgregeling wordt opgeschort voor de duur van een jaar.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking . Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw bij beschikking -voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- de beschikking van 30 december 2019 te bekrachtigen, kosten rechtens. Het hof begrijpt dat vader wenst dat de beschikking van 30 december 2019 opnieuw zal gelden en zal worden uitgevoerd (deze is niet in geschil en kan niet meer bekrachtigd of vernietigd worden).

5.De motivering van de beslissing

5.1
In een zaak als deze is het van belang dat het hof om beide ouders zelf kan horen en daarom heeft het hof de ouders opgeroepen voor een mondelinge behandeling. De vader is echter niet naar de mondelinge behandeling gekomen en daarom heeft het hof de vader zelf niet kunnen. De vader heeft in zijn e-mailbericht van 22 augustus 2023 verzocht de mondelinge behandeling van 29 augustus 2023 uit te stellen, omdat hij meer tijd wilde om de zitting voor te bereiden. Het hof heeft dit verzoek afgewezen nu een dergelijk verzoek alleen door zijn advocaat kan worden gedaan. Op zitting verscheen alleen de advocaat van de vader, die vervolgens het hof alsnog heeft verzocht om de mondelinge behandeling aan te houden in verband met ziekte van de vader. De advocaat van de vader heeft verklaard dat de vader aan haar vlak voor de zitting telefonisch heeft medegedeeld dat hij ziek is en dat de vader niet wil dat zij namens hem het woord voert. Desgevraagd kon zij niets zeggen over de aard van de welke ziekte van de vader (en daarmee ook niet over de duur van de verhindering).
Het hof heeft daarop het verzoek om de mondelinge behandeling aan te houden afgewezen, nu niet gebleken is wat er met de vader aan de hand is en een nadere onderbouwing zoals bijvoorbeeld een medische verklaring ontbreekt. In het dossier is het standpunt van vader wel schriftelijk verwoord en dat zal het hof meenemen in de beoordeling.
Wettelijk kader
5.2
Het gaat in deze zaak over de zorgregeling voor [de minderjarige] , waarvan de GI opschorting voor de duur van één jaar heeft verzocht. Op grond van artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Redenen voor de beslissing van de kinderrechter
5.3
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de door de GI verzochte opschorting van de zorgregeling voor de duur van één jaar, in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is om de volgende redenen. In zijn algemeenheid is de (identiteits)ontwikkeling van een kind erbij gebaat dat hij of zij een goed contact heeft met beide ouders. Een goed contact houdt onder meer in dat het kind erop kan vertrouwen dat dit contact stabiel en structureel van aard is en aansluit bij de overige behoeftes van het kind. [de minderjarige] verkeert in een situatie waarin zijn vader de omgang met hem heeft stopgezet en er thans gedurende bijna een jaar geen onderling contact meer is geweest. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft in dit verband niet kunnen leiden tot stappen richting enig contactherstel. [de minderjarige] heeft gaandeweg door middel van het volgen van therapie, leren omgaan met de afwezigheid van de vader in zijn leven. Contactherstel moet goed worden voorbereid en dat het belangrijk is dat eenmaal opgestart contact niet opnieuw wordt verbroken of onderbroken. Daarom is het nodig dat de vader de samenwerking aangaat met de gezinsvoogd. De vader heeft tijdens de mondelinge
behandeling (van 28 november 2022) bij de kinderrechter te kennen gegeven daar niet voor open te staan. Geconstateerd moet worden dat in de tussenliggende tijd, de houding van de vader ten opzichte van de GI niet is veranderd. Ook tijdens de huidige mondelinge behandeling heeft de vader er geen blijk van gegeven te willen samenwerken met de GI of om op zijn minst in gesprek te willen gaan met de GI. De vader wenst omgang met [de minderjarige] op zijn eigen voorwaarden. Daarmee miskent hij wat [de minderjarige] van zijn vader nodig heeft. Indicatief hiervoor is dat de vader van mening is dat de geldende zorgregeling zonder voorbespreking en opbouw, kan worden herstart ook al heeft [de minderjarige] bijna een jaar zijn vader niet gezien. Zolang de vader niet eerst naar zijn eigen rol in het geheel kan kijken al dan niet met hulp, druist het plaatsvinden van omgang in tegen de belangen van [de minderjarige] , aldus de kinderrechter in de bestreden beschikking.
Standpunt van de vader
5.4
De vader stelt dat ten onrechte is overwogen dat het opschorten van contact tussen hem en [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Hij ervaart het gedrag van [de minderjarige] (broekplassen en poepen) tijdens de omgangsmomenten in 2022 als zorgwekkend. [de minderjarige] geeft aan dat hij angstig is als hij terug moet naar de moeder. De moeder en de vader zijn niet in staat hierover te communiceren. Om [de minderjarige] rust te gunnen heeft de vader de moeder en [de minderjarige] de ruimte gegeven om te kijken of de zorgen verdwijnen. Hiermee tracht hij te voorzien in de behoeftes van [de minderjarige] . In zijn ogen zijn de zorgen omtrent [de minderjarige] nog niet verdwenen. Vanwege de aanhoudende vraag vanuit [de minderjarige] om hem te zien ziet hij nu in dat uitblijven van contact niet in [de minderjarige] belang is. Hoe langer het contactherstel uitblijft hoe groter de kloof tussen [de minderjarige] en hem wordt. Uitblijven van contactherstel werkt onthechting en oudervervreemding in de hand. Dit dient te allen tijde voorkomen te worden. Het is cruciaal en essentieel voor de ontwikkeling van [de minderjarige] dat hij zijn vader kent. Juist opschorten van de omgang is ernstig nadelig voor zijn ontwikkeling dan wel in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het is zijn grootste wens om het contact tussen [de minderjarige] en hem te herstellen. Hoe langer het contactherstel uitblijft hoe groter de kloof tussen [de minderjarige] en hem wordt. Het uitblijven van contactherstel werkt onthechtend en werkt oudervervreemding in de hand. Dit dient voorkomen te worden. Helaas heeft hij moeten constateren dat de hulpverlening hem ten onrechte passeert en de kant van de moeder kiest. Hij voelt zich niet gehoord door hulpverleningsinstanties. Er is niet naar alternatieven gekeken wat betreft contactherstel. Als alternatief valt bijvoorbeeld te denken aan andere hulpverlening, waarbijvader zich meer gehoord voelt en waarbij ook opbouw naar contactherstel met [de minderjarige] wordt begeleid.
Standpunt van de moeder
5.5
De moeder is het met de beslissing van de kinderrechter en met de redenen voor die beslissing eens.
Advies van de raad
5.6
De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd de beslissing van de rechtbank om de zorgregeling op te schorten te bekrachtigen. De vader gaat continu de strijd aan met personen en instanties maar verliest daarbij het belang van [de minderjarige] uit het oog. De raad maakt zich zorgen om de houding en het gedrag van de vader en of het wel goed met hem gaat. Daarom is het goed dat de contacten in het begin begeleid zouden worden zodat er gezien kan worden hoe het gaat met [de minderjarige] en de vader als zij samen zijn. Het zou goed zijn als de vader hulpverlening accepteert. De raad heeft zorgen als de omgangsregeling onbegeleid zou plaatsvinden. De raad vraagt zich af of de vader de zorgregeling niet wil of het niet aan kan. Wijziging van de situatie is pas aan de orde als de vader aangeeft te willen gaan samenwerken met de hulpverlening, aldus de raad.
Oordeel van het hof
5.7
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden de zorgregeling voor de duur van een jaar heeft opgeschort. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt die motivering na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Ook in hoger beroep is niet gebleken dat de houding van de vader is gewijzigd en dat hij nu wel hulpverlening accepteert.
Op dit moment is er geen sprake van een zorgregeling en van onbegeleide omgang kan, zeker nu er al zo’n periode geen contact is geweest, geen sprake zijn. Er zullen eerst belangrijke stappen gezet moeten worden door de vader om contact met [de minderjarige] weer op een voor [de minderjarige] goede manier te kunnen opstarten. Tot nu toe blijkt onvoldoende dat de vader dit inziet en bereid en in staat is om (met de nodige hulp en begeleiding) die stappen te zetten. Opschorting van de omgang is op dit moment dan ook met meest in het belang van [de minderjarige] .

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak de proceskosten in beide instanties compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
10 maart 2023;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, P.B. Kamminga en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 9 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.