ECLI:NL:GHARL:2023:9480

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.325.339
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens afgeloste schulden en herstelde zelfredzaamheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die problematische schulden had. De rechthebbende, geboren in 1985, had in 2017 een bewind opgelegd gekregen vanwege zijn schulden. In een verzoekschrift van 11 juli 2023 vroeg hij om het bewind op te heffen, omdat hij zijn schulden inmiddels had afgelost en geen nieuwe schulden had gemaakt. De kantonrechter had dit verzoek in eerste aanleg afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2023 heeft de rechthebbende toegelicht dat hij zijn financiële situatie onder controle heeft en dat hij zijn geldzaken zelf kan regelen. Hij heeft een stabiel inkomen van tussen de € 2.400,- en € 2.500,- netto per maand en een spaarrekening met € 3.500,-. De bewindvoerder daarentegen betoogde dat de rechthebbende nog steeds niet in staat was om zonder bewindvoering te functioneren, omdat hij zijn leefgeld niet goed beheerde en regelmatig in financiële problemen kwam.

Het hof heeft echter geconcludeerd dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat, nu de rechthebbende zijn schulden heeft afgelost en er geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind opgeheven, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing is genomen door de rechters M.H.F. van Vugt, P.B. Kamminga en K. Mans, bijgestaan door griffier F.E. Knoppert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.339
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9989083 UT VERZ 22-10808)
beschikking van 9 november 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.A.H. Boom te Utrecht,
en
[naam1] en [naam2] ,
vennoten van [naam3] V.O.F.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 5 januari 2023, uitgesproken onder zaaknummer 9989083 UT VERZ 22-10808, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 april 2023;
- een brief van de bewindvoerder van 18 mei 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Boom van 24 augustus 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam2] , volgens zijn verklaring mede namens [naam1] en belast met de feitelijke uitvoering van het bewind over het vermogen van de rechthebbende.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1985 te [plaats1] .
3.2
Bij beschikking van 12 juli 2017 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende. [naam2] en/of [naam1] , beiden vennoot van [naam3] V.O.F, zijn tot bewindvoerders benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 11 juli 2023, heeft de rechthebbende verzocht het bewind op te heffen.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter dat verzoek afgewezen.
4.2
De rechthebbende is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek in eerste aanleg -voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.3
De rechthebbende stelt dat hij zijn problemen heeft opgelost en zijn geldzaken zelf kan regelen. Hij doet geen onverantwoorde uitgaven meer. Hij heeft een vriendin in Polen die daar studeert. Met haar heeft hij een zoontje van vier jaar waar hij ook voor wil zorgen, maar daar heeft hij nu nauwelijks geld voor. Hij geeft al enige tijd geen geld meer uit aan loterijen. In oktober 2022 zou geëvalueerd worden hoe het ervoor staat, maar dat is niet gedaan. Er is ook geen initiatief ondernomen door de bewindvoerder. Hij heeft wisselende neveninkomsten omdat hij niet voldoende kan rondkomen van het leefgeld. Hij werkt daarom extra. Hij begrijpt niet waarom hem dat wordt verweten door de bewindvoerder. Als hij ziet dat hij geld tekortkomt gaat hij daar actief wat aan doen en hoeft hij geen geld te lenen. Er is voldoende ruimte om zijn leefgeld behoorlijk te verhogen. Zijn netto inkomsten bedragen € 3.500,- per maand en zijn leefgeld bedraagt na aftrek van vaste lasten € 390,- per maand. Zijn schuld is inmiddels afgelost. Hij heeft € 8.000,- op zijn spaarrekening staan. Er is geen reden meer tot voortzetting van het bewind, aldus de rechthebbende.
5.4
De bewindvoerder voert aan dat de rechthebbende niet zonder bewindvoering kan. De zelfredzaamheid van de rechthebbende is verschillende keren besproken. De eerste stap naar zelfredzaamheid, rondkomen met maandgeld, blijft een probleem. Het leefgeld wordt in de eerste week van de nieuwe maand al geheel besteed. Het is een denkfout van de rechthebbende dat zijn leefgeld omhoog kan. Door de zeer regelmatige hogere kosten is het niet mogelijk zijn leefgeld te verhogen. Het leefgeld kan omhoog als de rechthebbende laat zien hoe hij zijn leefgeld besteedt door alle boodschappen te pinnen en niet in een keer cash af te rekenen. De rechthebbende moet het voorts aan de bewindvoerder doorgeven als hij naast zijn vaste baan meer gaat werken in verband met de opgave aan de inkomstenbelasting. Het zelfredzaamheidstraject heeft de rechthebbende nog niet goed doorlopen. De rechthebbende heeft diverse parkeerboetes ontvangen die hij niet heeft doorgestuurd aan de bewindvoerder.
5.5
Het hof zal het bewind opheffen en overweegt daartoe het volgende.
De beschikking van 12 juli 2017 waarbij de onderbewindstelling van het vermogen van de rechthebbende is uitgesproken is niet overgelegd. Op de mondelinge behandeling heeft de rechthebbende desgevraagd verklaard dat de enige grond waarop het bewind is ingesteld het hebben van problematische schulden is.
De bewindvoerder heeft dat weersproken en gesteld dat er wel degelijk ook sprake was van een geestelijke stoornis. Uit de stukken blijkt echter niet van het bestaan van een geestelijke stoornis. Uit het wel beschikbare voortgangsverslag blijkt dat de bewindvoerder daarin als grond voor het bewind alleen problematische schulden heeft aangekruist. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter blijkt dat tijdens de zitting het bewind ook door de kantonrechter een ‘schuldenbewind’ werd genoemd. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het inderdaad een zogenoemd schuldenbewind betreft.
Die schulden, zo is op de mondelinge behandeling gebleken, zijn allemaal afgelost, waardoor de rechthebbende nu schuldenvrij is: nieuwe schulden zijn niet gemaakt. De bewindvoerder heeft dat bevestigd.
De rechthebbende heeft inmiddels vast werk, zijn inkomen bedraagt tussen € 2.400,- en
€ 2.500,- netto per maand, en zijn spaarsaldo bedraagt € 3.500,-. Hij verricht naast zijn vaste baan nevenwerkzaamheden waardoor hij geregeld een hoger inkomen heeft.
Weliswaar heeft de rechthebbende erkend dat hij zijn leefgeld binnen enkele dagen uitgeeft, maar hij heeft ook toegelicht dat hij in een keer zijn vriezer vult en benzine voor zijn auto koopt, zodat hij die kosten later in de maand niet meer heeft. Het hof heeft bovendien niet de indruk gekregen dat de rechthebbende lichtvaardig over zijn financiële situatie denkt: de rechthebbende heeft op voor het hof overtuigende wijze uit de doeken gedaan hoe hij zijn leven thans op orde heeft en hoe hij zijn leven graag met zijn vriendin en hun zoontje wil inrichten.
5.6
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oorzaak van het instellen van het bewind - het hebben van problematische schulden - niet langer bestaat nu de schulden inmiddels zijn afgelost en er geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Daarmee is de noodzaak van het bewind komen te vervallen.
Het hof zal daarom het bewind opheffen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van betrokkene. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, , locatie Utrecht, van 5 januari 2023,
en opnieuw beschikkende:
heft het bewind over het vermogen van de rechthebbende op;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, P.B. Kamminga en K. Mans, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 9 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.