ECLI:NL:GHARL:2023:9481

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.325.051
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitbreiding van de zorg- en opvoedingsregeling afgewezen; vader niet verschenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingsregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2013. De vader had verzocht om uitbreiding van de zorg- en opvoedingsstaken, maar is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Het hof heeft het verzoek van de vader afgewezen, verwijzend naar de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 januari 2023, waarin de verzoeken van de vader om de omgangsregeling te wijzigen en een dwangsom op te leggen aan de moeder, zijn afgewezen. De vader had in hoger beroep twee grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de situatie niet was gewijzigd en dat er geen contact was tussen de vader en de minderjarige. De rechtbank had eerder de zorgregeling opgeschort voor de duur van een jaar, en het hof concludeerde dat er eerst belangrijke stappen gezet moesten worden door de vader om het contact met de minderjarige op een goede manier te herstellen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.051
(zaaknummer rechtbank Gelderland 396905)
beschikking van 9 november 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.M. Bissumbhar te Barneveld,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer te Apeldoorn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 februari 2022 en 10 januari 2023, uitgesproken onder zaaknummer 396905. Laatstgenoemde beschikking is ook verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 maart 2023;
- het verweerschrift van de moeder met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft, tegelijkertijd met de zaak met zaaknummer 200.328.083, op 29 augustus 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de advocaat van de vader;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [woonplaats1] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 30 december 2019 heeft de rechtbank een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld inhoudende dat [de minderjarige] bij de vader zal verblijven:
-een weekeinde per veertien dagen waarbij de vader [de minderjarige] uit school ophaalt en op zondag om 19.00 uur ( [de minderjarige] heeft dan bij de vader gegeten) terugbrengt op het station;
-iedere woensdagmiddag waarbij de vader [de minderjarige] uit school ophaalt en woensdag om 19.00 uur ( [de minderjarige] heeft dan bij de vader gegeten) terugbrengt op het station;
-de helft van de vakanties en feestdagen in overleg tussen partijen vast te stellen.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 6 december 2021, heeft de vader verzocht te bepalen dat:
I. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals bepaald in de beschikking van 30 december 2019 wordt gewijzigd in dier voege dat:
- [de minderjarige] iedere vrijdag van 19.00 uur tot zondag 20.00 uur bij hem verblijft, wissel bij het station;
- [de minderjarige] iedere woensdag na school bij hem verblijft waarbij de moeder [de minderjarige] naar het station brengt en woensdagavond om 20.00 uur ( [de minderjarige] heeft dan bij vader gegeten) door vader op het station wordt teruggebracht
- na twee maanden daaraan wordt toegevoegd dat
[de minderjarige] in de zomervakantie de eerste drie weken bij de vader en dan drie weken bij de moeder verblijft;
alsmede te bepalen dat:
II: de moeder de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dient na te komen op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat de moeder de omgang frustreert door [de minderjarige] op het omgangsmoment niet naar het station te brengen, door de moeder aan de vader te voldoen;
III: althans een zodanige beslissing te geven als de rechtbank juist acht;
IV: een en ander onder compensatie van de proceskosten in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt.
3.4
Bij beschikking van 15 maart 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar tot 15 maart 2023. De ondertoezichtstelling is daarna niet verlengd.
3.5
Bij tussenbeschikking van 3 februari 2022 heeft de rechtbank als voorlopige regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld dat de vader [de minderjarige] iedere woensdagmiddag uit school ophaalt en woensdagavond om 19.00 uur ( [de minderjarige] heeft dan bij de vader gegeten) terugbrengt op het station, alsmede de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar - kort gezegd- welke mogelijkheden er zijn voor een zorgregeling van [de minderjarige] met de vader, of een onderzoek gericht op een kinderbeschermingsmaatregel geïndiceerd is en heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
De raad heeft op 21 september 2022 gerapporteerd en geadviseerd.
3.7
Bij beschikking van 10 maart 2023 heeft de rechtbank op verzoek van de GI
de bij de beschikking van 30 december 2019 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] gewijzigd en bepaald dat deze zorgregeling wordt opgeschort voor de duur van een jaar.
De vader heeft van deze beschikking hoger beroep ingesteld. Dat hoger beroep is door het hof geadministreerd onder zaaknummer 200.328.083. Het hof heeft heden bij afzonderlijke beschikking op dat hoger beroep beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader ten aanzien van de omgangsregeling en het opleggen van een dwangsom afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking . Deze grieven strekken ertoe om het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en -voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- de moeder te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 30 december 2019 waarbij [de minderjarige] bij de vader zal verblijven:
-een weekeinde per veertien dagen waarbij de vader [de minderjarige] uit school ophaalt en op zondagavond 19.00 uur terugbrengt op het station;
-iedere woensdagmiddag waarbij de vader [de minderjarige] uit school ophaalt en woensdagavond om 19.00 uur terugbrengt op het station;
-de helft van de vakanties en feestdagen in overleg tussen partijen vast te stellen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder in gebreke blijft, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel alle verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In een zaak als deze is het van belang dat het hof beide ouders zelf kan horen en daarom heeft het hof de ouders opgeroepen voor een mondelinge behandeling.. De vader is echter niet naar de mondelinge behandeling gekomen en daarom heeft het hof de vader zelf niet kunnen horen. De vader heeft in zijn mailbericht van 22 augustus 2023 verzocht de mondelinge behandeling van 29 augustus 2023 uit te stellen, omdat hij meer tijd wilde om de zitting voor te bereiden. Het hof heeft dit verzoek afgewezen nu een dergelijk verzoek alleen door zijn advocaat kan worden gedaan. Op zitting verscheen alleen de advocaat van de vader, die vervolgens hof alsnog heeft verzocht om de mondelinge behandeling aan te houden in verband met ziekte van de vader. De advocaat van de vader heeft verklaard dat de vader aan haar vlak voor de zitting telefonisch heeft medegedeeld dat hij ziek is en dat de vader niet wil dat zij namens hem het woord voert. Desgevraagd kon zij niets zeggen over de aard van de ziekte van de vader (en daarmee ook niet over de duur van de verhindering).
Het hof heeft daarop het verzoek om de mondelinge behandeling aan te houden afgewezen, nu niet gebleken is wat er met de vader aan de hand is en een nadere onderbouwing, zoals bijvoorbeeld een medische verklaring, ontbreekt. In het dossier is het standpunt van vader wel schriftelijk verwoord en dat zal het hof meenemen in de beoordeling.
Wettelijk kader
5.2
Het gaat in deze zaak over de zorgregeling voor [de minderjarige] , waarvan de vader een uitbreiding vraagt. Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan volgens dit artikel onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Standpunt van de vader
5.3
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het ontbreken van contact tussen [de minderjarige] en hem wordt veroorzaakt door omstandigheden die in zijn eigen invloedssfeer liggen en waarin geen verbetering is gekomen. Hij ervaart het gedrag van [de minderjarige] (broekplassen en poepen) tijdens de omgangsmomenten in 2022 als zorgwekkend. [de minderjarige] geeft aan dat hij angstig is als hij terug moet naar de moeder. De moeder en de vader zijn niet in staat hierover te communiceren. Om [de minderjarige] rust te gunnen heeft de vader de moeder en [de minderjarige] de ruimte gegeven om te kijken of de zorgen verdwijnen. De hulpverlening heeft hem ten onrechte gepasseerd en de kant van de moeder gekozen. Hij voelt zich niet gehoord en begrepen door de betrokken instanties.
Het is zijn grootste wens om het contact tussen [de minderjarige] en hem te herstellen. Hoe langer het contactherstel uitblijft hoe groter de kloof tussen [de minderjarige] en hem wordt. Het uitblijven van contactherstel werkt onthechtend en werkt oudervervreemding in de hand. Dit dient voorkomen te worden. Er is wat betreft het contactherstel niet naar alternatieven gekeken. Als alternatief valt bijvoorbeeld te denken aan het benoemen van een nieuwe gezinsvoogd of andere hulpverlening door wie de vader zich meer gehoord voelt en de opbouw naar contactherstel met [de minderjarige] begeleidt.
Standpunt van de moeder
5.4
De moeder voert aan dat-zij op zich geen bezwaren heeft tegen omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Zij maakt zich echter zorgen over het geestelijk welzijn van de vader en de wijze waarop [de minderjarige] daarmee wordt belast. Uit de wijze waarop de vader zich uit over de buitenwereld die niet naar hem zou luisteren en het feit dat hij niet openstaat voor hulpverlening leidt de moeder af dat verandering niet is te verwachten. Ook heeft zij ervaren dat de vader niet inziet wat van belang is voor [de minderjarige] . De vader wenst geen contact met hulpverlening. Van enige zelfreflectie blijkt niets. Voor zover haar bekend is de houding van de vader niet veranderd en ontbreekt het hem aan inzicht in zijn eigen handelen en wat van belang is voor [de minderjarige] . Zolang er geen duidelijkheid bestaat over een verandering in de houding en het gedrag van de vader is omgang niet in het belang van [de minderjarige] .
Advies van de raad
5.5
De raad (in het navolgende citaat aangeduid als ‘RvdK’) schrijft in zijn rapport van 21 september 2022:
“Op dit moment ziet de RvdK geen mogelijkheden voor het vaststellen van een zorgregeling van [de minderjarige] met de vader. De vader heeft zelf (en wellicht uit zelfbescherming en uit bescherming van [de minderjarige] ) het contact tussen hem en [de minderjarige] gestopt en definitief afscheid genomen. De RvdK schat in dat het vastleggen van een zorgregeling zoals vader heeft verzocht de beslissing van vader niet verandert. Als vader terugkomt op zijn beslissing om afstand te nemen is dat wat de RvdK betreft een positieve ontwikkeling. Als dit gebeurt adviseert de RvdK aan vader om in gesprek te gaan met de jeugdbeschermer of praktijk [naam1] . Als zij niet meer betrokken zijn, kan vader zich richten tot het Centrum voor Jeugd en Gezin met de vraag hem te ondersteunen bij het herstellen van het contact. Als vader terugkomt op zijn beslissing, verwacht de RvdK dat moeder meewerkt aan contactherstel. De RvdK kan geen advies geven over de vorm van het eventuele contactherstel. De opbouw zal afhankelijk zijn van de duur van het ontbreken van het contact en de wens van [de minderjarige] op dat moment. (…) De RvdK adviseert de verzoeken van de ouders af te wijzen en de op 30 december 2019 vastgestelde zorgregeling te beëindigen. De RvdK adviseert om geen nieuwe zorgregeling vast te stellen maar vader het recht op contact niet te ontzeggen.”
De raad heeft ter mondelinge behandeling dit advies nog verder toegelicht als volgt. De beslissing van de rechtbank van 10 maart 2023 om de zorgregeling op te schorten voor de duur van een jaar is een goede beslissing en uitbreiding van de zorgregeling is op dit moment zeker niet aan de orde. De vader gaat continu de strijd aan met personen en instanties maar verliest daarbij het belang van [de minderjarige] uit het oog. De raad maakt zich zorgen om de houding en het gedrag van de vader en of het wel goed met hem gaat. Daarom is het goed dat de contacten in het begin begeleid zouden worden zodat er gezien kan worden hoe het gaat met [de minderjarige] en de vader als zij samen zijn. Het zou goed zijn als de vader hulpverlening accepteert. De raad heeft zorgen als de omgangsregeling onbegeleid zou plaatsvinden. De raad vraagt zich af of de vader de zorgregeling niet wil of het niet aan kan. Wijziging van de situatie is pas aan de orde als de vader aangeeft te willen gaan samenwerken met de hulpverlening, aldus de raad op de mondelinge behandeling.
Oordeel van het hof
5.6
Het hof is met de rechtbank en de raad van oordeel dat het verzoek van de vader om de omgang met [de minderjarige] - ten opzichte van de regeling zoals vastgelegd in de beschikking van december 2019 - uit te breiden moet worden afgewezen. Het hof verwijst daartoe naar de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking, neemt die motivering na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne, evenals het advies van de raad, en voegt daaraan nog het volgende toe.
In hoger beroep is gebleken dat de situatie niet is gewijzigd en dat er geen contact is tussen de vader en [de minderjarige] . Inmiddels is gebleken dat de zorgregeling bij beschikking van 10 maart 2023 door de rechtbank is opgeschort voor de duur van een jaar.
Op dit moment is geen sprake van een zorgregeling en van onbegeleide omgang kan, nu er al zo’n periode geen contact is geweest, geen sprake zijn. Er zullen eerst belangrijke stappen gezet moeten worden door de vader om contact met [de minderjarige] weer op een voor [de minderjarige] goede manier te kunnen opstarten. Tot nu toe blijkt onvoldoende dat de vader dit inziet en bereid en in staat is om (met de nodige hulp en begeleiding) die stappen te zetten. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden het verzoek van de vader om de zorgregeling uit te breiden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
10 januari 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, P.B. Kamminga en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 9 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.