ECLI:NL:GHARL:2023:952

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.315.335
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en verlenging van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing van haar kinderen tot 4 mei 2023, zoals eerder bepaald door de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De kinderen staan sinds 4 november 2021 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) en zijn op 8 december 2021 met een spoedmachtiging uit huis geplaatst. De moeder heeft in het verleden onvoldoende meegewerkt aan hulpverlening en de opvoedsituatie bij haar is als onveilig beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing vooruitgang hebben geboekt in hun ontwikkeling en dat de moeder niet heeft aangetoond dat haar situatie is verbeterd. De GI heeft verweer gevoerd en het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd tot 4 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.315.335 en 200.319.118
(zaaknummers rechtbank Overijssel 285595 en 282167)
beschikking van 2 februari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: (thans) mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg:
in de zaak met zaaknummer 200.315.335 (vervangende toestemming)
naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 1 juli 2022, en
in de zaak met zaaknummer 200.319.118 (uithuisplaatsing)
naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 oktober 2022.

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.315.335
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 september 2022;
- het verweerschrift met producties.
in de zaak met zaaknummer 200.319.118
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 november 2022;
- het verweerschrift met producties.
2.3
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft op 12 januari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee jeugdbeschermers namens de GI.
De raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is met schriftelijke kennisgeving vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het gaat in deze zaak om:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2011 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2014 te [woonplaats1] .
3.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geboren tijdens de relatie van de moeder met [naam1] (verder: de vader). De vader heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 4 november 2021 onder toezicht van de GI.
3.4
Op 8 december 2021 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst. Vervolgens zijn de volgende machtigingen verleend:
- Bij beschikking van 17 december 2021 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 22 december 2021 tot 4 november 2022. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 2 juni 2022;
- Bij beschikking van 17 februari 2022 heeft de kinderrechter de GI toestemming verleend om het verblijf van [de minderjarige1] te wijzigen naar een gezinshuis, alsmede machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis) verleend voor de duur van twee weken;
- Bij beschikking van 1 maart 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinshuis van [de minderjarige1] verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 4 november 2022;
- Bij beschikking van 20 juli 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder van [de minderjarige2] verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De omvang van het geschil

in de zaak met zaaknummer 200.315.335 (vervangende toestemming)
4.1
Bij beschikking van 1 juli 2022 (schriftelijk uitgewerkt op 8 juli 2022) heeft de kinderrechter toestemming verleend voor de medische behandeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , inhoudende diagnostisch onderzoek en de daaruit volgende geadviseerde behandeling bij [naam2] . Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Bij de mondelinge behandeling is het door de moeder ingestelde hoger beroep tegen deze beslissing ingetrokken, zodat dit verzoek niet meer hoeft te worden beoordeeld.
in de zaak met zaaknummer 200.319.118 (uithuisplaatsing)
4.4
Bij beschikking van 26 oktober 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 4 mei 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder/gezinshuis verlengd tot 4 mei 2023 en de beoordeling van het machtigingsverzoek voor de overige zes maanden aangehouden. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.5
De moeder is het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 4 mei 2023 en komt hiervan in hoger beroep.
Zij verzoekt het hof de beschikking van 26 oktober 2022 te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen.
4.6
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de beschikking van 26 oktober 2022 te bekrachtigen

5.De motivering van de beslissing

uithuisplaatsing (zaaknummer 200.319.118)
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter een goede beslissing heeft gegeven en dat het noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing van de kinderen voortduurt. Het hof legt hierna uit waarom.
5.3
Na de uithuisplaatsing in december 2022 is vastgesteld dat de kinderen verwaarloosd werden toen ze bij de moeder woonden. De kinderen hebben onafhankelijk van elkaar zorgelijke uitspraken over de opvoedsituatie bij de moeder gedaan. De kinderen hebben zich onveilig gevoeld, de moeder was onvoldoende beschikbaar voor de kinderen en de persoonlijke verzorging van de kinderen liet te wensen over. De kinderen hebben last van spanningen en angsten en laten ook gedragsproblemen zien. Gezien wordt dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing met grote sprongen vooruit zijn gegaan in hun ontwikkeling, zeker wat betreft hun prestaties op school. [de minderjarige1] heeft inmiddels in plaats van een VMBO-advies een HAVO/VWO-advies gekregen. [de minderjarige2] heeft een groei doorgemaakt in zijn emotionele ontwikkeling.
5.4
Het hof heeft in voornoemde beschikking van 2 juni 2022 overwogen dat de moeder voorafgaand aan de uithuisplaatsing van de kinderen de kans heeft gekregen om met zeer intensieve hulpverlening, te weten ambulante spoedhulp vanuit [naam3] , haar situatie te verbeteren. De moeder heeft hieraan echter onvoldoende meegewerkt en ging geen samenwerking aan. [naam3] heeft vervolgens aangegeven een nog intensievere vorm van hulpverlening passend te vinden en daarom heeft de GI destijds een gezinsopname voorgesteld. Hiervan wilde de moeder geen gebruik van maken en de consequentie daarvan was dat de kinderen uit huis moesten worden geplaatst.
Sindsdien is de situatie eigenlijk niet veranderd. De moeder staat nog steeds niet open voor een gezinsopname. Zij heeft enige begeleiding van een praktijkondersteuner van haar huisarts gehad om haar eigen gevoelens over het gebeurde te verwerken, maar zij heeft voor zover het hof bekend geen behandeling of therapie ondergaan. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat zij van mening is dat de kinderen met inzet van enige hulp en begeleiding weer bij haar kunnen wonen, terwijl in het verleden al is gebleken dat de opvoedsituatie bij de moeder onvoldoende tegemoet komt aan de behoeften van de kinderen en de opvoedsituatie ook met zeer intensieve hulpverlening niet verbeterde. Volgens de GI is dit niet haalbaar, temeer nu er ook zicht nodig is op de situatie van de kinderen bij de moeder tijdens de nachten. Daarom gaat het hof voorbij aan de stelling van de moeder dat er andere (intensieve) ambulante trajecten door de GI bij haar thuis kunnen worden ingezet.
5.5
Het afgelopen jaar is er slechts drie keer fysiek contact tussen de moeder en de kinderen geweest. Volgens de moeder is de reden voor deze zeer geringe frequentie van het contact met de kinderen dat zij onvoldoende financiële middelen heeft om naar Hardenberg te reizen. Daar kwam bij dat zij een periode van ongeveer acht weken te maken heeft gehad met gezondheidsproblemen. De GI heeft over de financiële belemmeringen bij de moeder gezegd dat dit probleem goed op te lossen is en dat zij graag in overleg willen met de bewindvoerder van de moeder hierover. Indien de reiskosten worden voorgeschoten door de moeder, dan zal de GI die kosten steeds binnen zeer korte termijn aan de moeder kunnen vergoeden. De moeder heeft echter geen toestemming gegeven voor rechtstreeks contact tussen de GI en de bewindvoerder. Zij heeft dit bij de mondelinge behandeling herhaald. Het hof overweegt dat deze keuze van de moeder tot gevolg heeft dat zij haar kinderen nauwelijks ziet. Belangrijker in het kader van deze procedure is echter dat, nu moeder meerdere contactmomenten niet is nagekomen en soms pas op het laatste moment heeft afgezegd, alsmede dat zij de kinderen in een jaar tijd slechts drie keer heeft gezien, er nu geen mogelijkheden zijn om de kinderen naar haar terug te laten keren. [de minderjarige1] wil volgens de GI bovendien niet meer bij haar moeder opgroeien maar in het gezinshuis. [de minderjarige2] wil wel liever naar de moeder, maar denkt dat er dan eerst thuis wat moet veranderen, omdat het anders moeder niet gaat lukken. De GI vindt dat het perspectief voor de kinderen niet meer bij de moeder ligt. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat de raad een onderzoek heeft verricht en de visie van de GI dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt deelt. Er is bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen ingediend dat in februari 2023 zal worden behandeld.
5.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende probleembesef en inzicht heeft en keuzes maakt die niet in het belang van de kinderen zijn. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie ten opzichte van de situatie ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen is verbeterd en de kinderen nu weer bij haar kunnen wonen. Het hof zal de beschikking van 26 oktober 2022 voor wat betreft de beslissing over de uithuisplaatsing daarom bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 26 oktober 2022 ten aanzien van de beslissing over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 4 mei 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.H.F. van Vugt en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 2 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.