ECLI:NL:GHARL:2024:1003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.313.104
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], na de scheiding van hun ouders. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen, zodat [de minderjarige2] bij hem zou wonen en [de minderjarige1] bij de moeder. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarna de vader in hoger beroep is gegaan met tien grieven die de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedingstaken betreffen.

De moeder, die in incidenteel hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader te schorsen en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2024 zijn beide ouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen gehoord en heeft geconcludeerd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van de kinderen is. De huidige regeling biedt de kinderen rust en stabiliteit, wat essentieel is voor hun ontwikkeling.

Het hof heeft de zorgregeling bevestigd zoals deze door de rechtbank was vastgesteld, waarbij de kinderen in de oneven weken bij de vader verblijven van zondag 11.00 uur tot dinsdagochtend en in de even weken van zaterdag 17.00 uur tot dinsdagochtend. Daarnaast heeft het hof de vakanties en feestdagen geregeld, waarbij de kinderen in de zomervakantie de eerste helft bij de vader en de tweede helft bij de moeder verblijven. De ouders hebben ook overeenstemming bereikt over de bewaring van de paspoorten van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.104
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 533861)
beschikking van 13 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.Y.M. Jansse te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 juli 2022;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties, en
  • een journaalbericht van mr. mr. A.Y.M. Jansse van 27 december 2023 met producties.
2.2
[de minderjarige1] heeft bij brief van 28 december 2023 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 in [plaats2] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Partijen hebben bij ouderschapsplan van 19 december 2017 afgesproken dat de kinderen bij de vader zijn:
  • de ene week op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur;
  • de andere week van zaterdag 14.00 uur tot zondag 19.00 uur, en
  • een vaste middag in de week.
3.3
Partijen hebben in het ouderschapsplan ook afgesproken dat zij aan het begin van het schooljaar in onderling overleg vakanties, feestdagen en bijzondere dagen verdelen waarbij het uitgangspunt is dat de kinderen minimaal twee weken in de zomervakantie bij beide ouders verblijven en twee overige vakantieweken per jaar.
3.4
In 2018 hebben partijen een appendix aan het ouderschapsplan toegevoegd waarin is bepaald dat de kinderen per juni 2018 van zaterdagmiddag tot en met dinsdagmiddag bij de vader verblijven. Dit geldt ook voor vakanties of de opvang van schooldagen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank de afspraken in het ouderschapsplan gewijzigd en - voor zover hier van belang - bepaald dat de kinderen in de oneven weken bij de vader verblijven van zondag 11.00 uur tot dinsdagochtend, en in de even weken bij de vader verblijven van zaterdag 17.00 uur tot dinsdagochtend. Verder heeft de rechtbank bepaald:
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven de eerste helft van de zomervakantie bij de vader en de tweede helft van de zomervakantie bij de moeder;
  • Bij aanvang van het schooljaar wordt door de ouders bepaald in welke twee vakantieweken van de herfstvakantie, voorjaarsvakantie of meivakantie de kinderen bij de vader zullen verblijven;
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven op de volgende feestdagen bij de vader:
 tweede paasdag;
 tweede kerstdag;
 in de even jaren: oud en nieuw;
waarbij geldt dat de kinderen niet bij de vader verblijven als zij met de moeder, familie of zelfstandig in het buitenland zijn tijdens de kerstperiode en/of oud en nieuw;
  • voor de overige feestdagen wordt de weekregeling aangehouden;
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven tijdens studiedagen bij de moeder, en
  • de moeder heeft de paspoorten van de kinderen in beheer.
Het verzoek van de vader, om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen, is door de rechtbank afgewezen.
4.2
De vader is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De grieven zien op de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vader verzoekt - na wijziging - het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • te bepalen dat [de minderjarige2] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en [de minderjarige1] bij de moeder;
  • de volgende zorgregeling vast te stellen:
 Primair: beide kinderen vallen onder zorg van vader van zaterdag 12 uur tot en met dinsdag ochtend naar school;
 Subsidiair: [de minderjarige1] valt onder de zorg van vader van zondag 11 uur tot en met maandag 11 uur. [de minderjarige2] valt onder de zorg van vader van zaterdag 12 uur tot en met woensdag naar school.
- en de volgende verdeling van de vakanties- en feestdagen vast te stellen:
 zomervakantie 2024: [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven de eerste twee weken bij de vader, dan drie weken bij de moeder en de laatste week bij de vader voor school begint.
 meivakantie 2024: de eerste week verblijven de kinderen bij de vader, van 27 april vroeg in de ochtend tot en met zaterdag 4 mei in de avond;
 herfstvakantie 2024: de kinderen verblijven bij de vader;
 kerstvakantie 2024: de kinderen verblijven de tweede week bij de vader, van 28 december tot dinsdag 7 januari, en daarnaast de eerste kerstdag, tenzij de moeder uiterlijk voor 1 september 2024 aangeeft de hele eerste vakantieweek op vakantie te willen;
 telkens van vrijdag na school of 10.00 uur als er geen school is, tot en met zaterdag einde van de dag.
 vrije dagen/ studiedagen: de zorgregeling is leidend;
 [de minderjarige1] en [de minderjarige2] reizen zelfstandig tussen de ouders en de vader brengt- en haalt zonder tussenkomst van de moeder;
  • paspoorten: oude regeling zoals verwoord in het ouderschapsplan herleeft;
  • de raad te verzoeken een onderzoek te doen en te adviseren over de zorgregeling die recht doet aan de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
  • met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
4.4
De moeder is met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader. De moeder verzoekt het hof te bepalen dat de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] wordt geschorst tot nader order en dat zij in de plaats daarvan 24 uur per week bij de vader verblijft, en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.5
De vader voert verweer en hij vraagt het hof de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen.
4.6
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
e wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
standpunten
5.2
De vader stelt dat de rechtbank de zorgregeling ten onrechte heeft gewijzigd. De inperking van de regeling is niet in het belang van de kinderen. De vader maakt zich zorgen om [de minderjarige1] , er is sprake van drankmisbruik en veel schoolverzuim. Volgens de vader is er bij de moeder veel ruzie waar vooral [de minderjarige2] last van heeft. [de minderjarige1] heeft structuur nodig en die kan de vader haar bieden. De vader is bereid om een flexibele regeling voor [de minderjarige1] te hanteren, maar één dag per week contact vindt hij te beperkt. Hij wil daarnaast dat de kinderen, of tenminste [de minderjarige2] , bij hem worden ingeschreven. Er is volgens de vader nu veel ruis over de betaling van de kosten van de kinderen. Dit wordt opgelost als de vader de kosten van [de minderjarige2] betaalt en de moeder de kosten van [de minderjarige1] . Ten slotte is hij het niet eens met de bepaling dat de moeder de paspoorten van de kinderen bij zich bewaart. Dat zorgt alleen maar voor onrust, omdat de moeder de paspoorten weer moet afgeven aan de vader.
5.3
De moeder stelt dat de ouders een traject bij Youké hebben doorlopen, maar dat dit niet tot de gewenste resultaten heeft geleid. Er is uiteindelijk parallel ouderschap ingezet. [de minderjarige1] heeft twee keer een heftige ruzie met de vader gehad. Zij gaat sinds mei 24 uur per week naar de vader. Dit gaat goed en [de minderjarige1] wil dit graag zo houden. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen vindt de moeder niet in hun belang. De moeder ontvangt van de vader geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en zij heeft het kindgebonden budget daarom nodig. De moeder regelt alle administratie en financiën van de kinderen, het is daarom ook handig als zij de paspoorten bij zich houdt.
5.4
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet te wijzigen en de zorgregeling die de rechtbank heeft vastgesteld te bekrachtigen. Volgens de raad is er op dit moment nog teveel onrust tussen de ouders. Er is veel gedoe over de afgifte van paspoorten en de toestemming voor vakanties. Op financieel gebied loopt alles nu goed voor de kinderen. De raad ziet geen reden om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen.
De raad acht het van belang dat er een basale zorgregeling geldt voor beide kinderen waar zij op terug kunnen vallen. Voor [de minderjarige1] moet het dan mogelijk zijn om een stapje terug te doen wanneer zij hier behoefte aan heeft. Dit moet wel besproken worden met de ouders. Voor [de minderjarige2] moet het juist mogelijk zijn om eventueel wat langer bij de vader te verblijven. Dit moet met de begeleiders van het traject parallel ouderschap besproken worden.
overwegingen hof
onderzoek
5.5
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht, zodat een nader onderzoek niet nodig is. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om, zoals de vader heeft verzocht, de raad te vragen nader onderzoek te doen.
de hoofdverblijfplaats
5.6
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat een wijziging van het hoofdverblijf niet in het belang van de kinderen is. Het hof constateert dat de kinderen inmiddels geruime tijd bij de moeder wonen. Het hof volgt het standpunt van de vader niet dat toewijzing van zijn verzoek het verdelen van de financiën makkelijker maakt. Een wijziging van het hoofdverblijf behelst juist het risico van extra discussies tussen ouders over de financiën. Nu is namelijk duidelijk dat de verantwoordelijkheid bij de moeder ligt, terwijl een wijziging van het hoofdverblijf van [de minderjarige2] de kinderen in financiële zin zou scheiden van elkaar met alle gevolgen van dien. De vader voert verder aan dat er al sprake was van een co-ouderschap, maar zelfs al zou dat het geval zijn dan blijkt daaruit nog niet dat een wijziging van het hoofdverblijf in het belang van de kinderen (of [de minderjarige2] ) is. Vader heeft verder ook geen redenen aangevoerd waaruit volgt dat een wijziging van het hoofdverblijf in het belang van de kinderen is. Bovendien is niet gebleken dat het bij de moeder niet goed gaat met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] of dat de moeder tekortschiet in de opvoeding en verzorging van de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op dit moment gebaat bij rust, stabiliteit en duidelijkheid. Het hof acht het van belang dat de huidige regelmaat in het leven van de kinderen blijft bestaan. In hetgeen de vader heeft aangevoerd ziet het hof, gelet op het belang van de kinderen, geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van één van de kinderen zal er niet toe leiden dat er sprake zal zijn van een meer gelijkwaardig ouderschap, zoals de vader stelt. Het hof volgt hierin ook het advies van de raad. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats bekrachtigen en het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen of één van hen bij hem te bepalen afwijzen.
de zorgregeling
5.7
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden die het hof na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat een zorgregeling waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de oneven weken bij de vader verblijven van zondag 11.00 uur tot dinsdagochtend en in de even weken van zaterdag 17.00 uur tot dinsdagochtend, het meest in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.8
Het hof acht het van belang dat er voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dezelfde zorgregeling geldt. Het hof ziet geen aanleiding om de zorgregeling te wijzigen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat de regeling al vijf jaar zo loopt en dat [de minderjarige1] de laatste weken ook weer conform deze regeling naar de vader toe gaat. [de minderjarige1] heeft gezegd dat ze graag wil dat zorgregeling blijft zoals die nu is. Het loopt op dit moment goed en het hof vertrouwt erop dat de ouders [de minderjarige1] de ruimte geven op het moment dat zij tijdelijk een afwijking van de regeling wenst. Dit zal ook voor [de minderjarige2] moeten gelden voor het geval hij een keer langer bij de vader wil blijven.
vakantie- feestdagenregeling en studiedagen
5.9
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is de vakanties tussen de ouders bij helfte te verdelen. Het hof zal voor de zomervakantie aansluiten bij de door de rechtbank bepaalde verdeling, wat inhoudt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de eerste helft van de zomervakantie bij de vader verblijven en de tweede helft van de zomervakantie bij de moeder.
Het hof zal, nu duidelijkheid in het belang van de kinderen is en verder niet is gebleken dat hun belang zich hiertegen verzet, de vakanties van 2024 meer concreet verdelen. In lijn met het verzoek van de vader zal het hof bepalen dat de volgende verdeling geldt:
 meivakantie 2024: de eerste week verblijven de kinderen bij de vader, van 27 april vroeg in de ochtend tot en met zaterdag 4 mei in de avond;
 herfstvakantie 2024: de kinderen verblijven bij de vader;
 kerstvakantie 2024: de kinderen verblijven de tweede week bij de vader, van 28 december tot dinsdag 7 januari, en daarnaast de eerste kerstdag, tenzij de moeder uiterlijk voor 1 september 2024 aangeeft de hele eerste vakantieweek op vakantie te willen;
 telkens van vrijdag na school of 10.00 uur als er geen school is, tot en met zaterdag einde van de dag.
 vrije dagen/ studiedagen: de zorgregeling is leidend.
paspoorten
5.1
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof overeenstemming bereikt over de bewaring van de paspoorten van de kinderen. Zij zijn overeengekomen dat voor allebei de kinderen een extra identiteitskaart wordt aangevraagd. De paspoorten blijven dan bij de moeder en de identiteitskaarten houdt de vader in bewaring. Bij een reis naar het buitenland dient de moeder de paspoorten aan de vader af te geven.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen. Het hof zal verder de zorgregeling aanvullen zoals hiervoor is overwogen
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
15 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
vult de in die beschikking vastgestelde regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt aan:
 meivakantie 2024: de eerste week verblijven de kinderen bij de vader, van 27 april vroeg in de ochtend tot en met zaterdag 4 mei in de avond;
 herfstvakantie 2024: de kinderen verblijven bij de vader;
 kerstvakantie 2024: de kinderen verblijven de tweede week bij de vader, van 28 december tot dinsdag 7 januari, en daarnaast de eerste kerstdag, tenzij de moeder uiterlijk voor 1 september 2024 aangeeft de hele eerste vakantieweek op vakantie te willen;
 telkens van vrijdag na school of 10.00 uur als er geen school is, tot en met zaterdag einde van de dag.
 vrije dagen/ studiedagen: de zorgregeling is leidend;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, S. Kuijpers en D.J.M. van de Voort , bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.