In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], na de scheiding van hun ouders. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen, zodat [de minderjarige2] bij hem zou wonen en [de minderjarige1] bij de moeder. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarna de vader in hoger beroep is gegaan met tien grieven die de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedingstaken betreffen.
De moeder, die in incidenteel hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader te schorsen en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2024 zijn beide ouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen gehoord en heeft geconcludeerd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van de kinderen is. De huidige regeling biedt de kinderen rust en stabiliteit, wat essentieel is voor hun ontwikkeling.
Het hof heeft de zorgregeling bevestigd zoals deze door de rechtbank was vastgesteld, waarbij de kinderen in de oneven weken bij de vader verblijven van zondag 11.00 uur tot dinsdagochtend en in de even weken van zaterdag 17.00 uur tot dinsdagochtend. Daarnaast heeft het hof de vakanties en feestdagen geregeld, waarbij de kinderen in de zomervakantie de eerste helft bij de vader en de tweede helft bij de moeder verblijven. De ouders hebben ook overeenstemming bereikt over de bewaring van de paspoorten van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.