In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot eenhoofdig gezag van de moeder over haar minderjarige kind, na de ontbinding van het huwelijk met de vader. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I.P.J. van den Heuvel- Beerens, verzocht het hof om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat zij meende dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.E. Smit Kleinmoedig, voerde verweer en stelde dat het gezamenlijk gezag in het belang van het kind was.
Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 maart 2023, waarin het verzoek van de moeder was afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 januari 2024 zijn beide ouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig geweest. De raad adviseerde om het gezamenlijk gezag in stand te houden, omdat het belangrijk is dat beide ouders betrokken blijven bij de beslissingen over het kind.
Het hof concludeert dat er geen aanleiding is om af te wijken van de hoofdregel dat ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag. De communicatie tussen de ouders is niet optimaal, maar niet zodanig dat dit negatieve gevolgen heeft voor het kind. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen door de rechters K. Mans, J.B. de Groot en D.J.M. van de Voort, met mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier.