ECLI:NL:GHARL:2024:1320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
200.336.245/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgangsregeling en voorlopige voorzieningen in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een omgangsregeling. De moeder, verzoekster in het verzoek tot schorsing, had eerder een voorlopige omgangsregeling met de man, die de biologische vader van de minderjarige is, maar deze regeling was door de rechtbank Gelderland vastgesteld op 20 december 2023. De moeder verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen, omdat zij van mening was dat de beslissing op een kennelijke misslag berustte. De man, die verweerder was in het verzoek tot schorsing, voerde verweer en vroeg om voorlopige voorzieningen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 februari 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. Het hof oordeelde dat de man niet in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat, omdat hij de minderjarige nog niet heeft erkend en er onvoldoende feiten zijn aangevoerd die een dergelijke relatie kunnen onderbouwen. Het hof concludeerde dat de juridische grondslag voor de voorlopige omgangsregeling ontbrak, en dat de moeder's verzoek tot schorsing van de beschikking van de rechtbank moest worden toegewezen.

Het hof heeft daarom de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland geschorst voor zover deze de voorlopige omgangsregeling betreft, en de verzoeken van de man tot voorlopige voorzieningen afgewezen. Deze beslissing is genomen door de rechters K. Mans, M.H.F. van Vugt en A.E. Grosscurt, en is op 22 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.245/02 en 200.336.245/03
(zaaknummer rechtbank Gelderland 422136 en 424277)
beschikking van 22 februari 2024 op het verzoek tot schorsing en tot voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het verzoek tot schorsing,
verweerster in het verzoek tot voorlopige voorzieningen,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het verzoek tot schorsing,
verzoeker in het verzoek tot voorlopige voorzieningen,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.F. Vonk te Ede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
De bijzondere curator [naam1],
kantoorhoudende te [plaats1] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, vastgesteld als voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] , geboren [in] 2023 te [woonplaats1] , dat [de minderjarige] zolang er nog geen nadere zorgregeling wordt vastgesteld een uur per week, exclusief reistijd, bij de man verblijft, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing en het verzoek voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties ingekomen op 2 januari 2024;
- het verweerschrift tevens verzoek voorlopige voorzieningen;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 19 januari 2024 met bijlage;
-het verweerschrift tegen het verzoek voorlopige voorzieningen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is verschenen een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer en verzoekt het hof voorlopige voorzieningen te treffen. De moeder voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek voorlopige voorzieningen.
schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin Rv kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.4
Het hof zal het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad toewijzen. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, omdat de juridische grondslag voor de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] ontbreekt.
3.5
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met een persoon die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind [1] . Nu de man [de minderjarige] nog niet heeft erkend, en hij dit in afwachting van het door de moeder ingestelde hoger beroep tegen de door de rechtbank verleende vervangende toestemming hiervoor ook niet kan, is hij niet een ouder van [de minderjarige] . Daarom moet er voor het vaststellen van een (voorlopige) omgangsregeling sprake zijn van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [de minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben de ouders bevestigd dat de man de biologische vader van [de minderjarige] is. Dit is echter niet voldoende om te concluderen dat de vader in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [de minderjarige] . Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig, die ertoe leiden dat de band tussen de vader en [de minderjarige] kan worden gezien als
family life.Het is ook mogelijk om
intended family lifeaan te nemen, als de man wel een familieband wilde opbouwen met [de minderjarige] , maar dat niet is gelukt, vanwege omstandigheden die buiten de invloed van de man liggen.
3.6
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er in dit stadium al sprake is van
(intended) family life. De man heeft [de minderjarige] niet ontmoet en is na de eerste afspraak bij de verloskundige voor een echo niet meer betrokken geweest bij de zwangerschap van de moeder. Dat dit (geheel) buiten zijn toedoen zo is gelopen kan niet worden gezegd, gelet op de omstandigheden rond het einde van de relatie tussen partijen en rond de beslissing over het al dan niet voortzetten van de zwangerschap, waarin ook de man zijn aandeel heeft gehad. Dat hij inmiddels tot andere inzichten is gekomen maakt niet dat de familieband nog niet is opgebouwd als gevolg van omstandigheden die buiten de invloed van de man liggen. Door de man zijn dus onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [de minderjarige] aan te nemen.
voorlopige voorzieningen
3.7
Nu het hof van oordeel is dat er (nog) geen grondslag bestaat voor een (voorlopige) omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] en het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking zal worden toegewezen, komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de man tot het treffen van voorlopige voorzieningen, omdat de verzochte voorzieningen zien op de (voorlopige) omgangsregeling.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2023 voor zover deze de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] betreft en
wijst de verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, M.H.F. van Vugt en A.E. Grosscurt, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 22 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek