Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van [verzoeker] met betrekking tot de opheffing van het bewind en de benoeming van een familielid tot mentor. De verzoeker, geboren in 1948, is onder bewind gesteld en heeft een mentor toegewezen gekregen vanwege zijn geestelijke en lichamelijke toestand na een herseninfarct. De kantonrechter had eerder op 28 december 2022 besloten om het bewind en het mentorschap in stand te houden, wat de verzoeker niet kon accepteren. Hij ging in hoger beroep en verzocht om de opheffing van het bewind en de benoeming van een familielid als mentor.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2023 en de voortzetting op 16 januari 2024, werd duidelijk dat de verzoeker van mening was dat hij in staat was om zijn eigen geldzaken te regelen en dat er geen noodzaak was voor een bewindvoerder. De bewindvoerder daarentegen stelde dat de verzoeker niet in staat was om zijn financiële belangen te behartigen, gezien zijn schuldenlast van € 26.528,62 en het gebrek aan inzicht in zijn situatie. Het hof oordeelde dat de geestelijke toestand van de verzoeker hem belemmert om zijn geldzaken adequaat te beheren, en dat het bewind daarom in stand moest blijven.
Wat betreft het mentorschap, was de verzoeker het niet eens met de benoeming van de huidige mentor en verzocht hij om een familielid. Het hof oordeelde dat de huidige mentor de zorg voor de verzoeker goed regelt en dat er onvoldoende redenen waren om deze te vervangen. De betrokkenheid van de broer en zus van de verzoeker werd erkend, maar het hof vond het belangrijk dat de zorg goed geregeld blijft. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de kantonrechter en wees het meer of anders verzochte af.