ECLI:NL:GHARL:2024:1684

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.327.435
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om partneralimentatie en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om partneralimentatie en kinderalimentatie. De vrouw, die in Nederland woont, had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend voor partneralimentatie, dat was afgewezen. De rechtbank had wel kinderalimentatie vastgesteld voor hun minderjarige kind, maar de vrouw was het niet eens met de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie.

De vrouw stelde dat zij behoefte had aan partneralimentatie, omdat de man het gezin in 2019 had verlaten en zij sindsdien van een bijstandsuitkering leefde. De man, die in Turkije woont, betwistte de behoeftigheid van de vrouw en stelde dat zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Het hof oordeelde dat de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende had onderbouwd en dat zij in staat moest worden geacht om zelf in haar levensonderhoud te voorzien.

Daarnaast werd de kinderalimentatie besproken, waarbij het hof concludeerde dat de vrouw geen grief had geformuleerd tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte van het kind. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de vrouw om partneralimentatie en een hogere kinderalimentatie af. De uitspraak benadrukt het belang van het onderbouwen van behoeftigheid in alimentatiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.435
(zaaknummer rechtbank Gelderland 397916)
beschikking van 7 maart 2024
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D. Coskun in Arnhem,
en
[verweerder],
wonende in Turkije,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. Y. Eryilmaz in Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 mei 2023;
- een journaalbericht namens de vrouw van 6 juni 2023 met producties;
- het verweerschrift met een productie;
- een journaalbericht namens de man van 11 januari 2024 met producties;
- een journaalbericht namens de vrouw van 16 januari 2024 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 januari 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw en haar advocaat en
- de advocaat van de man.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1993 te [plaats1] (Turkije) met elkaar gehuwd. Zij
hebben beiden zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van twee meerderjarige kinderen en de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2006.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover relevant:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en
  • bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand zal betalen:
€ 91,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
De rechtbank heeft de beslissing omtrent de kinderalimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bedrag aan partneralimentatie afgewezen.
4.2
De vrouw is het niet geheel eens met de bestreden beschikking. De vrouw heeft één grief geformuleerd die ziet op de beslissing van de rechtbank over de partneralimentatie en één voorwaardelijke grief die ziet op de beslissing van de rechtbank over de kinderalimentatie. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking partieel te vernietigen en te bepalen dat de man € 574,- per maand aan netto partneralimentatie c.q. aan netto kinderalimentatie dient te betalen vanaf 23 juli 2019, althans een bedrag en vanaf een datum die het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de vrouw in hoger beroep te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd te beslissen op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie c.q. kinderalimentatie voor [de minderjarige] , omdat zij en [de minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. [1] Op deze grond zal het hof op deze verzoeken ook Nederlands recht toepassen. [2]
Partneralimentatie
5.2
Het hof zal eerst de grief van de vrouw ten aanzien van de partneralimentatie beoordelen, omdat de grief van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie een voorwaardelijke grief is voor het geval het hof het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie zal afwijzen.
5.3
De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot vaststelling van partneralimentatie heeft afgewezen. Ter onderbouwing van haar stelling voert de vrouw het volgende aan. De man heeft het gezin in 2019 in de steek gelaten met de mededeling dat de Nederlandse overheid wel zou zorgen voor de vrouw en de drie schoolgaande kinderen. De vrouw leeft sinds het vertrek van de man naar Turkije van een bijstandsuitkering van (op dit moment) € 1.195,66 per maand. Gedurende het huwelijk heeft de vrouw niet gewerkt. Er was sprake van een traditioneel rollenpatroon, waarbij de vrouw de kinderen verzorgde en de man inkomsten genereerde. De vrouw stelt haar behoefte op basis van de Hof-norm op € 1.077,60 per maand. De man ontvangt een riant inkomen in Turkije en heeft geen vaste lasten behoudens gas en elektra.
5.4
De man voert hiertegen verweer. De man stelt dat de vrouw haar standpunt en vermeende stellingen jegens de man in eerste aanleg herhaalt, zonder dat zij in de onderhavige procedure haar behoefte, haar behoeftigheid en haar inkomens-/vermogenspositie met stukken onderbouwt. Het enige wat de vrouw in deze procedure overlegt is haar inkomen (lees: uitkering) op grond van de Participatiewet en het niet betwiste huurbedrag. De man stelt zich op het standpunt dat het enkel overleggen van de inkomensgegevens van de vrouw niet afdoende is om aannemelijk te maken dat de vrouw aanspraak kan maken op partneralimentatie. Volgens hem kan de vrouw in haar eigen levensonderhoud voorzien en heeft hij geen ruimte om partneralimentatie te voldoen. Ten slotte betwist de man de door de vrouw verzochte ingangsdatum.
5.5
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, beide partijen bijzonder weinig (recente) stukken hebben overgelegd. Het hof moet zijn oordeel daarom baseren op de enkele stukken die wel in het dossier aanwezig zijn.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5.6
De hoogte van behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd.
5.7
Voor het hof is een goede beoordeling van de door de vrouw gestelde huwelijksgerelateerde behoefte onmogelijk. De vrouw heeft de door haar gestelde en de door de man betwiste behoefte niet onderbouwd. Zij heeft weliswaar enige stukken overgelegd uit de periode dat partijen nog samen waren, maar op basis van deze stukken kan het hof niet vaststellen wat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende de laatste jaren van huwelijk was en wat het daaraan gerelateerd uitgavenpatroon was.
Daargelaten de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte, heeft de vrouw jegens de man slechts aanspraak op een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud voor zover zij behoeftig is. Het hof constateert dat de vrouw haar stellingen ter onderbouwing van haar behoeftigheid, namelijk dat sprake is van medische beperkingen als gevolg van een auto-ongeluk en een straatroof en dat zij is vrijgesteld van de sollicitatieplicht, niet met stukken heeft onderbouwd. Nu de vrouw heeft nagelaten te onderbouwen dat zij deels of geheel niet in staat is om zelf in haar levensonderhoud te voorzien, houdt het hof het ervoor dat de vrouw in staat moeten worden geacht om zelf in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de eerste grief van de vrouw.
Draagkracht van de man
5.8
Het hof is van oordeel dat de man weinig inzicht heeft gegeven in zijn huidige financiële situatie. Dit heeft alleen geen gevolgen, want het hof komt niet toe aan de beoordeling van de draagkracht van de man nu de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht ten aanzien van de huwelijksgerelateerde behoefte en haar behoeftigheid. Ten overvloede merkt het hof op dat op basis van de wel overgelegde stukken mogelijk sprake zou zijn geweest van enige draagkracht aan de zijde van de man.
Kinderalimentatie
5.9
Omdat het hof het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie zal afwijzen, ligt nog voor de beoordeling van de tweede (voorwaardelijke) grief van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie.
5.1
Voorop gesteld dat de vrouw haar verzoek om een hogere kinderalimentatie vast te stellen in het geheel niet heeft toegelicht in haar beroepschrift en enkel heeft volstaan met het vermelden van het verzoek in het petitum, wordt bovendien het geschil over de kinderalimentatie begrensd door de door de rechtbank vastgestelde behoefte van [de minderjarige] van
€ 91,- per maand in 2023. De vrouw heeft namelijk in haar beroepschrift geen grief tegen dit oordeel geformuleerd. Omdat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft geconcludeerd dat de draagkracht van de man de behoefte van [de minderjarige] overschrijdt, heeft de rechtbank het bedrag aan kinderalimentatie beperkt tot het bedrag van de behoefte van [de minderjarige] van € 91,- per maand. Nu de door de man te betalen kinderalimentatie gelijk is aan de behoefte van [de minderjarige] , komt het hof niet toe aan een verdere beoordeling van de kinderalimentatie. De tweede (voorwaardelijke) grief van de vrouw faalt.
Ingangsdatum
5.11
Ook komt het hof niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de vrouw om een eerdere ingangsdatum vast te stellen voor de kinderalimentatie dan de door rechtbank vastgestelde ingangsdatum (te weten de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, 5 juni 2023), omdat zij tegen dit oordeel van de rechtbank geen grief heeft geformuleerd en ook hier een toelichting op het verzoek ontbreekt.

6.De slotsom

Nu de grieven van de vrouw falen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
21 februari 2023 voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om partneralimentatie vast te stellen is afgewezen en voor zover deze betrekking heeft op de door de man te betalen kinderalimentatie en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, S. Kuijpers en A.E. Grosscurt en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 3 aanhef en onder b Alimentatieverordening
2.artikel 15 Alimentatieverordening en artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen