In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om partneralimentatie en kinderalimentatie. De vrouw, die in Nederland woont, had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend voor partneralimentatie, dat was afgewezen. De rechtbank had wel kinderalimentatie vastgesteld voor hun minderjarige kind, maar de vrouw was het niet eens met de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie.
De vrouw stelde dat zij behoefte had aan partneralimentatie, omdat de man het gezin in 2019 had verlaten en zij sindsdien van een bijstandsuitkering leefde. De man, die in Turkije woont, betwistte de behoeftigheid van de vrouw en stelde dat zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Het hof oordeelde dat de vrouw haar behoeftigheid onvoldoende had onderbouwd en dat zij in staat moest worden geacht om zelf in haar levensonderhoud te voorzien.
Daarnaast werd de kinderalimentatie besproken, waarbij het hof concludeerde dat de vrouw geen grief had geformuleerd tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte van het kind. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de vrouw om partneralimentatie en een hogere kinderalimentatie af. De uitspraak benadrukt het belang van het onderbouwen van behoeftigheid in alimentatiezaken.