Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellanten]en ieder afzonderlijk
[appellant1]en
stichting Evenaar,
de gemeente,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
nietzal doen. De bedoeling van het hoger beroep is dat het hof wel aannemelijk acht dat de bodemrechter tot toewijzing komt en dat ook in dit kort geding om die reden alsnog toewijzing van de vordering volgt.
3.Het oordeel van het hof
diepercelen vervallen. Deze percelen maken echter geen deel uit van het geschil in dit kort geding. Het belang van deze constatering is daarom klein. Dat geldt eveneens voor het standpunt van [appellanten] dat er helemaal geen aanleiding toe bestond een erfdienstbaarheid te vestigen. Zij hebben dat ook niet aannemelijk weten te maken: de gemeente voert aan dat indertijd twee rijen van vijf parkeerplaatsen waren aangelegd ten behoeve van De Kleine Tuin. De ene rij op het perceel van Yaja, de andere daar recht tegenover, op een gedeelte van de percelen dat toen nog eigendom van de gemeente was (het huidige 3076). De weg (rijloper) die toegang gaf tot de parkeerplaatsen, was deels gesitueerd op het perceel van Yaja en deels op de later door die partij gekochte percelen. Gelet hierop was het volgens de gemeente noodzakelijk om bij verkoop aan [appellant1] een erfdienstbaarheid op die percelen te vestigen ten behoeve van de bereikbaarheid van de toen bestaande parkeerplaatsen. Dat is in overeenstemming met de onbetwiste tekeningen van de positie van de destijds bestaande parkeerplaatsen.