ECLI:NL:GHARL:2024:1943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.312.374
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de aanwezigheid van een geldlening tussen ex-echtgenoten en de gevolgen voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 19 maart 2024 een beschikking gegeven in hoger beroep met zaaknummer 200.312.374. De zaak betreft een geschil tussen een vrouw en een man, die beiden in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Mercanoğlu, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. ter Brake, hebben een geschil over de aanwezigheid van een geldlening van € 11.900,- die de man zou hebben ontvangen van zijn broer voor de bouw van een schuur/carport. De vrouw betwist het bestaan van deze lening, terwijl de man stelt dat deze lening wel degelijk heeft bestaan en dat hij recht heeft op de helft van het bedrag van de vrouw.

Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen al een aantal verzoeken over de kinder- en partneralimentatie behandeld, maar de beslissing over de verdeling van de huwelijksgemeenschap was aangehouden. In de huidige beschikking heeft het hof de getuigenverhoren van 5 oktober 2023 in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat de broer van de man heeft verklaard dat hij de lening heeft verstrekt uit broederliefde. De verklaringen van de broer en zijn vrouw, alsook de e-mailcorrespondentie tussen de partijen, ondersteunen de stelling van de man dat er een lening is verstrekt.

Het hof concludeert dat de man in zijn tegenbewijs is geslaagd en dat er voldoende bewijs is voor het bestaan van de lening. De vrouw is, net als de man, draagplichtig voor de helft van de schuld. De beschikking van de rechtbank Overijssel is gedeeltelijk vernietigd en de vrouw is veroordeeld om € 2.500,- aan de man te betalen in verband met haar benadeling van de gemeenschap. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.374
(zaaknummers rechtbank Overijssel 264384 en 270250)
beschikking van 19 maart 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. ter Brake te Enschede.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van het geding tot 20 juni 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2.
Ingevolge voormelde tussenbeschikking hebben op 5 oktober 2023 getuigenverhoren plaatsgevonden, waarvan processen-verbaal zijn opgemaakt die aan partijen zijn toegezonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.3.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 17 oktober 2023;
  • een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 28 oktober 2023;
  • een journaalbericht van mr. Ter Brake van 6 november 2023;
  • een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 29 november 2023 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Ter Brake van 30 november 2023.

2.De motivering van de beslissing

2.1.
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 20 juni 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2.
In die beschikking heeft het hof beslist op verzoeken over de kinder- en partneralimentatie met zaaknummer 200.312.372. De beslissing op de verzoeken van partijen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap met zaaknummer 200.312.374 is aangehouden. In die zaak is de man toegelaten te bewijzen dat partijen op de peildatum een schuld van € 11.900,- hadden bij een van de ondernemingen van de broer van de man.
2.3.
Op 5 oktober 2023 hebben drie getuigenverhoren plaatsgevonden. Partijen hebben zich vervolgens schriftelijk uitgelaten over deze getuigenverhoren.
2.4.
Het hof zal op basis van de stukken een beslissing nemen over de vraag of er sprake is van een schuld van € 11.900,- op de peildatum bij een van de ondernemingen van de broer van de man. Het hof acht daarbij het volgende van belang.
2.5.
Volgens de man heeft zijn broer aan partijen twee leningen verstrekt voor de bouw van een schuur/carport: een lening van € 5.000,- en een lening van € 11.900,-. De man heeft deze leningen inmiddels afbetaald en is van mening dat de vrouw de helft hiervan aan hem moet betalen. De lening van € 5.000,- staat tussen partijen niet ter discussie. Over het bestaan van de lening van € 11.900,- verschillen partijen echter van mening. De man heeft verschillende stukken ingediend ter onderbouwing van zijn stelling.
2.6.
Onderdeel van de door de man overgelegde stukken is een aannemingsovereenkomst van 23 januari 2010 betreffende onderhouds- en reparatiewerk aan het kantoor van [naam1] voor een bedrag van € 11.900,- inclusief BTW (productie 11 bij het verzoekschrift in eerste aanleg). Deze aannemingsovereenkomst is getekend door [naam1] en het bouwbedrijf [naam2] . Gelet op de dwingende bewijskracht die de ondertekende aannemingsovereenkomst heeft, moet van de juistheid van deze aannemingsovereenkomst worden uitgegaan. Aangezien in de aannemingsovereenkomst wordt gesproken over onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan het kantoor van [naam1] , de betwisting van de vrouw en de verklaring van de man dat de bouw van de schuur werd gezien als een cadeau, oordeelde het hof in zijn tussenbeschikking van 20 juni 2023 dat niet zonder meer vast te stellen is dat [naam1] de bouw van de schuur heeft betaald dan wel dat deze betaling als een lening moet worden gezien.
2.7.
Op verzoek van de man zijn vervolgens drie getuigen gehoord. De broer van de man heeft tijdens zijn verhoor onder meer verklaard:
“Uit broederliefde heb ik hem dat geld geleend, wij hebben dat destijds nog op een kladje gezet”en
“U vraagt mij hoe het komt dat de opdracht aan de aannemer die als productie 11 bij de stukken zit, de opdracht aan Bouwbedrijf [naam2] , staat dat het gaat om reparatie- en onderhoudswerkzaamheden. Dat is mijn eigen domheid.”.Ook heeft de broer nog verklaard:
“Wij hebben toen heel duidelijk gezegd ‘wij kopen de schuur, die is van ons (…)
Wij hebben destijds het ontwerp van het huis en de schuur tegelijk gemaakt en geregeld dat een aannemer de woning bouwde. Vervolgens was het geld van mijn broer en [naam3] op, maar het ontwerp van de schuur lag er nog wel. Mijn vrouw en ik hebben toen het voorstel gedaan dat wij de schuur kochten. Het was dus niet een verzoek van mijn broer om dat te financieren, maar een voorstel van ons.”
Mevrouw [naam4] (de vrouw van de broer) heeft tijdens het verhoor onder andere verklaard:
“ [naam5] en ik hebben toen aangegeven: wij willen jullie helpen met de schuur. Dat hebben wij toen tegen [naam3] en [verweerder] gezegd. Ze vlogen ons om de nek, dat weet ik nog. Wij hebben toen dus aangeboden om dat te regelen. Wij wisten op dat moment nog niet precies hoe we dat zouden doen, dat moesten we nog even uitzoeken (…)ik weet niet of toen ook het woord lening is gevallen. Dit is wat er toen mondeling is gezegd. (…)Destijds heeft [naam5] , nadat wij het aanbod hadden gedaan, aangegeven hoe hij het voor zich zag met betrekking tot de lening en heeft dat aan [verweerder] gemaild. Daarbij is heel duidelijk gemaakt dat het een lening was. Die mail is door [verweerder] en [naam3] ook bevestigd per mail (…)”
De heer [naam6] (accountant van de broer) is sinds 1 november 2020 werkzaam als accountant voor het bedrijf van de broer van de man. Hij heeft verklaard dat uit de jaarstukken van de onderneming van de broer van de man blijkt dat in maart 2010 een lening is aangegaan.
2.8.
In zijn reactie op de getuigenverhoren heeft de man laten weten dat uit de verklaringen van de broer en zijn vrouw blijkt dat het altijd hun intentie is geweest dit bedrag aan partijen te lenen. De leningsovereenkomst is later opgesteld. Voor die tijd lag de lening vast in een kladje/briefje en een e-mailwisseling (productie 36 bij aanvullend verzoekschrift in eerste aanleg). De getuigenverklaringen in combinatie met die e-mailwisseling van 13 en 15 maart 2010 tussen de broer van de man en partijen, de aannemingsovereenkomst en de begroting waar ook in de aannemingsovereenkomst naar wordt verwezen, tonen voldoende aan dat er een geldlening is aangegaan voor de bouw van de schuur/carport.
2.9
De man is in het tegenbewijs geslaagd. De verklaringen van de broer en met name ook van de schoonzus van de man ter zake van de totstandkoming van de afspraken over de bouw van de schuur sluiten aan op de omschrijving in de e-mail van de broer van de man van 13 maart 2010 (de hiervoor genoemde productie 36) aan de man en de vrouw. In die e-mail schrijft de broer van de man aan de man en aan de heer [naam7]
:
“Zoals je gezien hebt heeft [naam8] de schuur gerealiseerd aan de [adres1] [woonplaats1] .
Op de factuur laten we staan dat het reparatiekosten zijn aan [naam1] . Je kunt deze factuur betalen vanuit [naam8] , tenslotte dezelfde bv.
Ook moeten de gemaakte afspraken met mijn broer bevestigd worden. Deze mail wil ik daarvoor gebruiken.
De afspraken zijn:
- [naam8] is/ blijft eigenaar van de nieuw te bouwen schuur aan de [adres1] te [woonplaats1] .
- De waarde van schuur is gelijkgesteld aan de aanschafwaarde EURO 11.900,-- incl BTW
- Bij verkoop van het huis zal de aanschafwaarde van de schuur terug betaald worden aan [naam8]
- De schuur mag niet zonder toestemming aangepast, gesloopt of verkocht worden zonder akkoord [naam8] .
- Familie [verweerder] kan de schuur in eigendom krijgen door de aanschafwaarde af te lossen. Tot die tijd mag de familie de schuur gebruiken zonder verdere verplichtingen.
Tevens is er een lening van 5000 euro verstrekt via [naam9] aan [verweerder] . Hierover gaan we ook andere afspraken maken:
Tot nadere overeenkomst wordt er geen rente meer verrekend. (per heden stopzetten)
De aflossing wordt per heden stop gezet.
Het reeds afgeloste bedrag, mag/ kan overgemaakt worden naar [verweerder] . Zodat de totale lening weer op 5.000 euro komt te staan.
- De afspraak wordt gemaakt dat de 5000 euro bij verkoop van het huis wordt afbetaald, dit houdt in dat we de lening stop zetten in [naam9] en toe gaan voegen aan [naam8] .
- Het totale tegoed van [naam8] op familie [verweerder] wordt dan EURO 16.900,-- incl BTW.
- Voor de aflossing gelden de afspraken zoals hierboven geformuleerd.
- Mocht familie [verweerder] willen gaan aflossen, dan kunnen deze afspraken aangepast worden. Dit zal altijd in overleg gebeuren met [naam8] .
Mocht het niet duidelijk zijn, loop dan maar even bij mij
[verweerder] , graag van jou even een bevestiging van akkoord per mail.”
Bij de e-mail van de man aan zijn broer van 15 maart 2010 heeft de man geschreven:
“Natuurlijk gaan we hiermee akkoord. Bedankt hiervoor,
Groeten [verweerder] / [naam3] .”
De vrouw heeft van haar kant geen materiaal ingebracht dat haar lezing dat de (bouw van de) schuur een schenking betrof en dat partijen slechts € 5.000,- van de broer van de man hadden geleend ondersteunt. Ook indien de vrouw de mededeling “de schuur is van ons” zou hebben begrepen als dat partijen de schuur van de broer en schoonzus van de man cadeau kregen, en de man zonder de vrouw daarin te kennen de voorwaarden in de mailwisseling geaccepteerd zou hebben, heeft de man beide partijen – die in gemeenschap van goederen gehuwd waren – door zijn akkoordverklaring gebonden. Daarmee is de vrouw net als de man draagplichtig voor de helft van de schuld.
2.1
Op grond hiervan is het bestaan van een totale schuld uit geldlening van € 16.900,- van partijen aan de broer van de man voldoende komen vast te staan. Hiermee faalt de tweede grief van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

3.De slotsom

3.1.
In de tussenbeschikking van 20 juni 2023 heeft het hof geoordeeld dat de eerste grief in incidenteel hoger beroep van de man slaagt op grond waarvan de vrouw gehouden is om € 2.500,- aan de man te voldoen.
3.2.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het de rechtsoverweging 5.7. betreft, vernietigen en beslissen als volgt. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
3.3.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft en de procedure – mede – is veroorzaakt door de op zijn minst onheldere bewoordingen van de aannemingsovereenkomst van 23 januari 2010 (zie 2.6).

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
4.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 april 2022, voor zover het rechtsoverwegingen 5.7. betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.2.
veroordeelt de vrouw om in verband met haar benadeling van de gemeenschap een bedrag van € 2.500,- aan de man te betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 april 2022, voor het overige;
4.5.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, J.B. de Groot en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 19 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.