ECLI:NL:GHARL:2024:270

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.329.667
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2024 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, die een geregistreerd partnerschap hebben gehad, zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen afgewezen en de zorgregeling gewijzigd. De moeder verzocht de rechtbank om de zorgregeling te beëindigen, terwijl de vader verzocht om een zorgregeling vast te stellen.

Het hof heeft in deze tussenbeschikking geoordeeld dat het op dit moment geen beslissing kan nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, omdat er mogelijk binnenkort een uithuisplaatsing nodig zal zijn. Het hof heeft wel een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de GI de regie heeft over de zorgregeling. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen, die onder toezicht staan van de GI sinds 15 juli 2022. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 23 juni 2024. Het hof heeft de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling aangehouden voor een periode van zes maanden, tot 11 juli 2024, en verzoekt de GI om het hof te informeren over de stand van zaken.

De zaak is van belang voor de betrokken ouders en de minderjarigen, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. Het hof benadrukt dat de huidige situatie niet langer kan voortduren en dat er actie ondernomen moet worden om de situatie te verbeteren. De voorlopige zorgregeling is bedoeld om het contact tussen de vader en [de minderjarige1] te herstellen, waarbij de GI de mogelijkheid heeft om aanpassingen te maken indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.329.667
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 527614
beschikking van 11 januari 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. D.I.A. Schröder,
[verweerder],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. H. Zobuoglu,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
die is gevestigd in Utrecht,
hierna: de GI.

1.Samenvatting

De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgewezen en de zorgregeling gewijzigd. Het hof houdt de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de definitieve beslissing over de zorgregeling aan. Het hof bepaalt ook een voorlopige zorgregeling. Het hof legt hierna uit waarom.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
De vader en de moeder hebben een geregistreerd partnerschap gehad. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2013;
  • [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2015.
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
2.2.
De ouders hebben een ouderschapsplan gemaakt, dat is gehecht aan de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd ouderschap van 8 november 2017. In het ouderschapsplan hebben de ouders vastgelegd dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder. Daarnaast hebben zij bepaald dat de kinderen om het weekend bij een van de ouders verblijven, met als uitgangspunt van vrijdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur. Daarnaast zijn de kinderen tenminste één doordeweekse dag bij de vader. De vakanties worden volgens het ouderschapsplan bij helfte verdeeld.
2.3.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan onder toezicht van de GI sinds 15 juli 2022. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 23 juni 2024.
2.4.
De ouders zijn het niet eens over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en over de zorgregeling. De moeder heeft de rechtbank verzocht om de zorgregeling te beëindigen en te bepalen dat de vader geen contact meer heeft met de kinderen. De vader heeft de rechtbank verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en een zorgregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen. Voor het geval de rechtbank dat verzoek van de vader niet zou toewijzen, heeft de vader verzocht om de moeder een dwangsom op te leggen voor elke keer dat ze zorgregeling uit het ouderschapsplan niet nakomt.
2.5
In de beschikking van 1 mei 2023 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank Midden-Nederland:
- de zorgregeling gewijzigd en de volgende zorgregeling vastgesteld:
o [de minderjarige2] verblijft een keer per veertien dagen bij de vader van vrijdag 18.30 uur tot zondag 18.30 uur
[de minderjarige2] verblijft tijdens de helft van de schoolvakanties bij de vader, zoals afgesproken in het ouderschapsplan;
- [de minderjarige1] ziet de vader volgens de volgende, opbouwende zorgregeling:
o de eerste drie maanden een keer per veertien dagen gedurende twee uur, begeleid door [naam1] ;
o daarna gedurende twee maanden een keer per veertien dagen (onbegeleid) op zaterdagmiddag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
o daarna gedurende twee maanden een keer per veertien dagen (onbegeleid) van zaterdag 10.00 uur tot zondag 13.00 uur;
o daarna geldt voor [de minderjarige1] dezelfde zorgregeling als voor [de minderjarige2] ;
  • de overige verzoeken van de ouders afgewezen;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6
De moeder komt in principaal hoger beroep. Zij is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling voor [de minderjarige1] . De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen en te bepalen dat geen zorgregeling wordt vastgesteld tussen de vader en [de minderjarige1] .
2.7
De vader voert verweer in het principaal hoger beroep. Hij komt in incidenteel hoger beroep. De vader verzoekt het hof:
primair om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
subsidiair om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en:
te bepalen dat de moeder de informatie- en consultatieregeling uit het ouderschapsplan moet nakomen op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat ze dat niet doet, met een maximum van € 20.000,-;
te bepalen dat de moeder de zorgregeling uit bestreden beschikking, of een andere zorgregeling die het hof juist vindt, moet nakomen op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat ze dat niet doet, met een maximum van € 20.000,-;
te bepalen dat de moeder samen met hulpverlening een brief opstelt waarin is opgenomen dat geen sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader naar [de minderjarige1] toe in welke vorm van ook en dat de vrouw de brief aan [de minderjarige1] voorleest op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag(deel) dat ze dat niet doet, met een maximum van € 20.000,-;
3. De moeder te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
2.8
De moeder voert verweer in incidenteel hoger beroep. Zij vraagt het hof om de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.9
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift, ingediend op 17 juli 2023, met bijlagen;
  • het verweerschrift, met ook een incidenteel hoger beroep, met bijlagen;
  • het verweerschrift in incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van de moeder van 2 december 2023 met bijlagen;
  • een journaalbericht van de vader van 6 december 2023 met bijlagen;
  • een brief van de GI van 29 november 2023 met bijlagen;
  • een journaalbericht van de vader van 12 december 2023 met bijlagen.
2.1
De zitting bij het hof was op 14 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad.

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1
De ouders hebben samen het gezag. Zij kunnen de rechter verzoeken om een beslissing te nemen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. De rechter kan ook een eerdere beschikking daarover wijzigen, als de omstandigheden zijn gewijzigd. In beide situaties kijkt de rechter naar alle omstandigheden van het geval en neemt dan een beslissing die hij in het belang van het kind wenselijk vindt. [1]
Wat vindt het hof?
Hoofdverblijfplaats
3.2
Het hof is van oordeel dat het op dit moment geen beslissing kan nemen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.3
De GI schrijft in de onder 2.9 genoemde brief van 29 november 2023 dat het niet is gelukt om de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige1] op te starten, zoals de rechtbank heeft beslist. [de minderjarige1] heeft zich opgesloten in de badkamer toen zij door medewerkers van [naam1] werd opgehaald om naar de vader te gaan. Zij wilde pas uit de badkamer komen, als zij niet hoefde te gaan. Vervolgens hebben medewerkers van [naam1] een omgangsmoment georganiseerd tussen [de minderjarige1] en haar opa en oma (van vaderszijde). Dat was bedoeld als ‘tussenstap’. [de minderjarige1] heeft één keer begeleide omgang gehad met haar opa en oma en dat is goed verlopen, maar daarna heeft [de minderjarige1] geweigerd om dat contact voort te zetten. De moeder zegt dat [de minderjarige1] rondom de omgang met de vader en de opa en oma nog steeds dezelfde klachten laat zien: boos en agressief gedrag, hyperventileren en koorts. De speltherapeut van [de minderjarige1] bij [naam2] ziet echter geen zorgelijke signalen bij [de minderjarige1] .
De GI vraagt zich sterk af of het mogelijk is om het contact tussen de vader en [de minderjarige1] te herstellen, zolang [de minderjarige1] nog bij de moeder woont. Het lukt de moeder blijkbaar niet om de beweerdelijke spanningen bij [de minderjarige1] weg te nemen. De GI denkt daarom dat het noodzakelijk zal zijn om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen als er na deze beschikking van het hof nog steeds geen zicht is op contactherstel. De GI zou in dat geval beide kinderen uit huis willen plaatsen in (bij voorkeur) een netwerkpleeggezin of anders een neutraal pleeggezin.
3.4
De raad adviseert het hof om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader te bepalen. De raad merkt daarbij op dat het niet mogelijk zal zijn om [de minderjarige1] in één keer naar de vader over te laten gaan, maar vindt het wel belangrijk dat met de wijziging van de hoofdverblijfplaats een signaal aan de moeder wordt afgegeven. Zoals hierboven al opgemerkt, volgt het hof de raad op dit moment nog niet in dat advies. Het hof sluit zich echter wel volledig aan bij de rest van de opmerkingen van de raad. Het hof vindt net als de raad dat er echt iets moet gebeuren. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zitten al te lang vast in de huidige situatie. [de minderjarige1] heeft geen contact met haar vader en ervaart veel spanning rondom eventueel contactherstel. [de minderjarige2] heeft wel contact met de vader, maar krijgt thuis bij de moeder veel negatieve emoties over de vader mee. Hij komt daardoor steeds meer klem te zitten tussen de ouders. Het hof heeft de indruk dat ook de relatie tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] inmiddels onder druk komt te staan. De moeder heeft bijvoorbeeld verteld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] veel ruzie hebben in de dagen nadat [de minderjarige2] terug is van een weekend bij de vader. [de minderjarige1] weigert cadeautjes aan te nemen die [de minderjarige2] voor haar meekrijgt. De moeder voert aan dat voor [de minderjarige1] extra hulpverlening moet worden ingezet om te onderzoeken waar de weerstand tegen de vader vandaan komt. Dat vindt het hof, net als de raad, geen goed idee. [de minderjarige1] heeft al veel hulpverlening gehad en haar huidige speltherapeut ziet geen traumaklachten.
3.5
Het hof vindt het net als de raad en de GI noodzakelijk om de huidige situatie te doorbreken. Het hof realiseert zich dat een uithuisplaatsing een zeer vergaande maatregel is, die alleen ingezet moet worden als het echt niet anders kan. Het hof vreest echter net als de GI dat de situatie op het punt is gekomen dat een uithuisplaatsing nog de enige manier is om een verandering te forceren. Een uithuisplaatsing is wellicht schadelijk voor de kinderen, maar de huidige situatie is dat ook. Het hof kan het plan van de GI om voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken, dan ook goed volgen.
3.6
Om die reden kan het hof nu nog niet beslissen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader moet worden vastgesteld of juist bij de moeder moet blijven. De kans bestaat namelijk dat zich binnenkort een situatie aandient waarin de kinderen als gevolg van een uithuisplaatsing noodzakelijkerwijs bij geen van beide ouders verblijven. Het hof vindt het niet passend om nu toch de hoofdverblijfplaats te wijzigen om daarmee een signaal aan de ene dan wel de andere ouder af te geven. Het wijzigen van de hoofdverblijfplaats heeft bovendien ook praktische en financiële gevolgen. Het hof houdt de beslissing over de hoofdverblijfplaats daarom aan voor een periode van zes maanden.
Zorgregeling
3.7
Vanwege de bovenstaande omstandigheden kan het hof op dit moment niet vaststellen welke zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader in de toekomst passend zal zijn. Het hof houdt een definitieve beslissing over de zorgregeling ook aan voor een periode van zes maanden.
3.8
Het hof stelt voor de komende periode een voorlopige zorgregeling vast. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat het contact tussen haar en de vader hersteld wordt. Net als de raad en de GI vindt het hof dat dit contact in stappen opgebouwd moet worden. Het hof is van oordeel dat de rechtbank daarvoor een passende opbouwregeling heeft vastgesteld en neemt deze regeling over. Het hof zal alleen de opbouw van deze regeling per heden (opnieuw) laten ingaan. Anders dan de rechtbank bepaalt het hof dat de GI, zoals door haar verzocht, de regie heeft over de zorgregeling, zodat de GI die zo nodig kan aanpassen aan de ontwikkelingen rondom de kinderen.
3.9
Het hof verbindt geen dwangsom aan de voorlopige zorgregeling. De GI kan een schriftelijke aanwijzing geven als één of beide ouders de zorgregeling niet nakomen.
Brief
3.1
De vader verzoekt het hof om te bepalen dat de moeder een brief moet opstellen en voorlezen aan [de minderjarige1] . Er bestaat geen wettelijke basis op grond waarvan het hof dat kan beslissen. De vader heeft ook niet gesteld wat die grond zou moeten zijn. Het hof wijst dit verzoek van de vader af.
Overig
3.11
Het hof houdt de beslissing op alle overige verzoeken aan. Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de zorgregeling voor [de minderjarige1] en beslist zoals omschreven onder ‘de beslissing’.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 mei 2023, voor wat betreft de zorgregeling voor [de minderjarige1] ;
bepaalt de volgende, voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige1] en de vader:
  • de eerste drie maanden een keer per veertien dagen gedurende twee uur, begeleid door [naam1] of een andere instantie;
  • daarna gedurende twee maanden een keer per veertien dagen (onbegeleid) op zaterdagmiddag van 10.00 uur tot 17.00 uur;
  • daarna gedurende twee maanden een keer per veertien dagen (onbegeleid) van zaterdag 10.00 uur tot zondag 13.00 uur;
  • daarna geldt voor [de minderjarige1] dezelfde zorgregeling als voor [de minderjarige2] ;
  • waarbij de GI de aard, duur en frequentie van het contact kan aanpassen als de GI dat nodig vindt;
wijst het verzoek van de vader onder 2.C van het verweerschrift af;
houdt iedere verdere beslissing aan voor de duur van zes maanden tot
11 juli 2024;
verzoekt de GI om het hof uiterlijk
31 mei 2024te informeren over de stand van zaken.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en E. de Boer, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2024.

Voetnoten

1.artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).