ECLI:NL:GHARL:2024:271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.331.158
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2023 te vernietigen, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De vader en de raad voor de kinderbescherming hebben verweer gevoerd en gevraagd om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders van [de minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het gezag. De minderjarige is eerder onder toezicht gesteld en de ondertoezichtstelling is herhaaldelijk verlengd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de minderjarige opnieuw onder toezicht gesteld en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De GI heeft deze machtiging echter niet kunnen effectueren, waardoor de minderjarige nog bij de moeder woont.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar bezwaren tegen de uithuisplaatsing geuit, stellende dat er geen ontwikkelingsbedreiging is en dat minder ingrijpende maatregelen voldoende zouden zijn. De raad heeft echter ernstige zorgen geuit over de opvoedingssituatie en de relatie tussen de moeder en de minderjarige, en heeft gesteld dat de moeder de vader bij de minderjarige weghoudt. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat de machtiging tot uithuisplaatsing rechtmatig is verleend, ondanks dat deze inmiddels van rechtswege is vervallen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.158/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 421850)
beschikking van 11 januari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer te Rijen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te Tilburg,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 augustus 2023;
  • het verweerschrift van de raad, en
  • het verweerschrift van de vader.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 1 december 2023 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2023 plaatsgevonden. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak onder nummer 200.331.155/01.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad);
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • drie vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011, te [plaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
Bij beschikking van 4 april 2017 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 4 april 2018. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 4 april 2022.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] - opnieuw - onder toezicht gesteld, nu met ingang van 21 juli 2023 tot 21 juli 2024.
3.4
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 juli 2023 tot 21 januari 2024.
3.5
De GI heeft de machtiging tot uithuisplaatsing niet geëffectueerd. [de minderjarige] woont nog bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

standpunten
5.1
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Volgens de moeder is er geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging en kunnen ook minder ingrijpende maatregelen de eventuele zorgen over [de minderjarige] wegnemen. Een uithuisplaatsing is volgens de moeder een te vergaande maatregel, temeer omdat zij de enige persoon is aan wie [de minderjarige] gehecht is. Als [de minderjarige] bij haar wordt weggehaald zal dit traumatisch voor hem zijn.
5.2
De raad maakt zich ernstig zorgen om de manier waarop de moeder de vader bij [de minderjarige] weghoudt. [de minderjarige] mag geen contact hebben met de vader en de moeder verbiedt de school van [de minderjarige] om over vader te spreken. De moeder onthoudt [de minderjarige] hiermee een fundamenteel recht, namelijk het recht om te weten van wie hij afstamt.
De raad maakt zich ook zorgen om de verstikkende, controlerende en beperkende manier van opvoeden van de moeder. [de minderjarige] mag van de moeder geen eigen keuzes maken. De moeder beslist alles voor hem. [de minderjarige] krijgt geen enkele ruimte om eigenheid te ontwikkelen en om te ontdekken wie hij is. De symbiose in de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] gaat ten koste van de ontwikkeling van [de minderjarige] .
De raad erkent dat een uithuisplaatsing een vergaande maatregel is, maar het verleden heeft uitgewezen dat alleen een ondertoezichtstelling onvoldoende is. Het beeld van de moeder, dat zij [de minderjarige] tegen de vader moet beschermen, is zo sterk dat zelfs dwangsommen er niet voor hebben gezorgd dat zij hier anders over is gaan denken. De moeder maakt [de minderjarige] angstig voor hulpverleners, een gevoel dat niet verholpen kan worden met enkel een ondertoezichtstelling.
5.3
De vader is het eens met de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Hij vindt het jammer dat de machtiging niet direct is geëffectueerd, maar hij begrijpt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij ergens geplaatst wordt waar hij een zekere periode kan blijven.
Vader ontvangt geen informatie meer van de moeder en heeft [de minderjarige] nog niet gezien.
5.4
De GI vindt de ondertoezichtstelling noodzakelijk om meer zicht te krijgen op [de minderjarige] . De GI heeft, na maanden van contact zoeken met de moeder, [de minderjarige] pas nu een keer, in het bijzijn van de moeder, gezien. De GI heeft niet het idee dat [de minderjarige] vertelt wat hij zelf wil.
Het is de GI niet gelukt om binnen drie maanden de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te effectueren omdat er geen geschikte plek gevonden is en de GI niet op medewerking van de moeder kon rekenen. Tijdens de mondeling behandeling bij het hof heeft de GI verteld dat zij zicht heeft op een geschikte plek voor [de minderjarige] en bezig is de financiering hiervan te regelen. Zodra dit rond is zal opnieuw een machtiging tot uithuisplaatsing worden aangevraagd.
ondertoezichtstelling
5.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.6
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de zorg die noodzakelijk is voor het wegnemen van de bedreiging door de moeder onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat de houding van de moeder is gewijzigd en dat zij nu wel hulpverlening accepteert. De GI heeft veel moeite moeten doen om in contact te komen met de moeder en heeft inmiddels nog steeds niet alleen met [de minderjarige] kunnen spreken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder desgevraagd verteld dat zij geen emotionele toestemming kan geven voor contact tussen de vader en [de minderjarige] en dat het voor haar zelfs teveel is geweest om de vader te blijven informeren. Sinds augustus 2023 stuurt de moeder geen informatie meer aan de vader. Het had op de weg van de moeder gelegen om in de afgelopen maanden, voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof, haar goede wil te tonen. Hiertoe is zij echter niet in staat gebleken. De hulpverlening, benodigd voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] , wordt door de moeder onvoldoende geaccepteerd, waardoor de ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
machtiging tot uithuisplaatsing: rechtmatigheidstoets
5.7
Ingevolge artikel 1:265c derde lid BW vervalt een machtiging tot uithuisplaatsing indien deze niet binnen drie maanden ten uitvoer is gelegd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 21 juli 2023. De termijn van drie maanden is daarom op 21 oktober 2023 verlopen. Dit betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in de bestreden beschikking waarover het hof moet oordelen inmiddels van rechtswege is vervallen.
5.8
Het voorgaande neemt niet weg dat de moeder - gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven - een rechtens relevant belang heeft om de rechtmatigheid van de beslissing (de machtiging tot uithuisplaatsing) te laten toetsen, ook al kan van een verdere tenuitvoerlegging van die beschikking na 21 oktober 2023 geen sprake meer zijn. Het hof zal daarom toetsen of de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend.
5.9
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.1
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
De zeer ingrijpende maatregel van een uithuisplaatsing was (en is) noodzakelijk om een beeld te kunnen krijgen van [de minderjarige] en om te bezien of hij ontvankelijk is voor een andere beeldvorming van zijn vader. Dit is door de houding van de moeder onmogelijk in de situatie dat [de minderjarige] bij haar woont. Het lukt de GI noch het hof om in contact te komen met [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft eerder al vijf jaar onder toezicht gestaan en dit heeft niet gemaakt dat de houding van de moeder veranderd is. Met een minder ingrijpende maatregel dan uithuisplaatsing kon ten tijde van de bestreden beschikking dan ook niet meer worden volstaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, P.B. Kamminga en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjesde Wit als griffier, en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.