In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2023 te vernietigen, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De vader en de raad voor de kinderbescherming hebben verweer gevoerd en gevraagd om bekrachtiging van de bestreden beschikking.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de ouders van [de minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het gezag. De minderjarige is eerder onder toezicht gesteld en de ondertoezichtstelling is herhaaldelijk verlengd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de minderjarige opnieuw onder toezicht gesteld en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De GI heeft deze machtiging echter niet kunnen effectueren, waardoor de minderjarige nog bij de moeder woont.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar bezwaren tegen de uithuisplaatsing geuit, stellende dat er geen ontwikkelingsbedreiging is en dat minder ingrijpende maatregelen voldoende zouden zijn. De raad heeft echter ernstige zorgen geuit over de opvoedingssituatie en de relatie tussen de moeder en de minderjarige, en heeft gesteld dat de moeder de vader bij de minderjarige weghoudt. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat de machtiging tot uithuisplaatsing rechtmatig is verleend, ondanks dat deze inmiddels van rechtswege is vervallen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.