ECLI:NL:GHARL:2024:2911

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.330.286
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkrachtbepaling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie tussen de ouders van twee minderjarige kinderen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Peeters, verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie die de vader, vertegenwoordigd door mr. B. Valeton, aan haar moest betalen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de vader € 99,- per kind per maand moest betalen, maar de moeder was van mening dat dit bedrag moest worden verhoogd naar € 325,- per kind per maand. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de kinderalimentatie vastgesteld op € 115,- per kind per maand met ingang van 27 januari 2023 en € 149,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2024. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld, waarbij het inkomen en de woonlasten van de vader en de moeder zijn meegenomen. De vader had een netto besteedbaar inkomen van € 2.667,- per maand, terwijl de moeder een netto besteedbaar inkomen van € 2.349,- per maand had. Het hof heeft ook rekening gehouden met de draagkracht van de nieuwe partner van de vader. De beslissing is genomen met het oog op de belangen van de kinderen, waarbij de wetgever een hoge prioriteit heeft gegeven aan de onderhoudsverplichting voor kinderen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.286
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548939)
beschikking van 25 april 2024
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Peeters,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Valeton.

1.Het verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 januari 2024 verwijst het hof naar zijn (tussen)beschikking van diezelfde datum.
1.2
Bij journaalbericht van 4 maart 2024 heeft het hof van mr. Peeters een brief van diezelfde datum en producties 10 en 11 ontvangen.
1.3
Op 14 maart 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door haar advocaat.

2.De motivering van de beslissing

2.1
In voormelde (tussen)beschikking van 16 januari 2024 heeft het hof de behandeling van de verzoeken van de ouders over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder ook: kinderalimentatie) aangehouden.
2.2
In de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 29 januari 2020 is bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 23 juli 2019 kinderalimentatie moet voldoen van € 118,- per maand voor [de minderjarige1] en € 160,- per maand voor [de minderjarige2] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de kinderalimentatie gewijzigd en bepaald dat de vader met ingang van 27 januari 2023 een bedrag van € 99,- per kind per maand aan de moeder dient te voldoen.
2.3
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en verzoekt het hof te bepalen dat de vader met ingang van 27 januari 2023 een kinderalimentatie van € 325,- per kind per maand dient te voldoen.
De vader is het ook niet eens met de beslissing van de rechtbank en verzoekt bij de berekening van de draagkracht van de moeder uit te gaan van een inkomen dat is gebaseerd op een werkweek van 32 dan wel 24 uur.
2.4
Het hof neemt de systematiek van berekening van de kinderalimentatie op basis van de richtlijnen van het rapport van de Expertgroep Alimentatie als uitgangspunt. Het hof zal de berekeningen aan deze beschikking hechten. Het hof bespreekt hierna alleen de punten waarover partijen van mening verschillen en – al dan niet – een afwijking van die richtlijnen bepleiten.
2.5
Partijen hebben overeenstemming dat in 2023 de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 456,- per kind per maand bedroeg (geïndexeerd in 2024 € 484,-) en dat de behoefte van [de minderjarige3] , de zoon van de vader en zijn huidige partner [naam1] , € 741,- per maand bedroeg (geïndexeerd in 2024 € 787,-).
2.6
Bij het bepalen van het aandeel van de vader en moeder in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot het de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
2.7
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vader en de moeder en [naam1] ieders netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen.
Ingangsdatum
2.8
Het hof zal gelijk aan de rechtbank uitgaan van de door de rechtbank gehanteerde ingangsdatum 27 januari 2023. De vader heeft vanaf dat moment rekening kunnen houden met een (verhoging) van de kinderalimentatie zoals op dat moment door de moeder verzocht.
draagkracht vader
2.9
Partijen hebben geen grieven gericht tegen de wijze van berekening van het inkomen van de vader door de rechtbank. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader bedraagt op grond van deze berekening € 2.667,- per maand.
2.1
De moeder stelt echter dat bij het bepalen van de draagkracht van de vader op basis van voormeld NBI ten onrechte niet is gerekend met de werkelijke woonlast van de vader en [naam1] in plaats van het woonlastenforfait van 30% van het NBI. Indien sprake is van een tekort in draagkracht moet worden nagegaan of sprake is van een duurzaam aanmerkelijk lagere woonlast, en dat is volgens de moeder daadwerkelijk het geval.
De vader heeft de woning gekocht in 2020 voor € 275.000,- en dit leidt tot een hypotheek van € 1.000,- per maand en een woonlast van € 840,- netto per maand voor de vader en [naam1] samen. Dat is duurzaam aanmerkelijk lager dan het woonlastenforfait dat volgens haar € 800,- per maand voor de vader en € 747,- per maand voor [naam1] bedraagt.
2.11
De vader voert hiertegen verweer. Bij de moeder is ook rekening gehouden met het volledige woonlastenforfait, terwijl zij ook samenwoont met een partner die fulltime werkt en die dus vermoedelijk ook een aanzienlijk deel van de woonlasten voor zijn rekening zal (kunnen) nemen. Op basis van zijn berekeningen is er ook geen sprake van een groot tekort in draagkracht voor de kinderen. Zijn woongerelateerde lasten bij elkaar opgeteld, waaronder ook de afbetaling op een lening aan zijn ouders voor zijn tuin en de kosten van gas, water en licht, bedragen € 1.690,- per maand. Zijn woonlasten berekent hij in totaal op € 1.569,- per maand. Er is dus geen sprake van duurzaam aanmerkelijk lagere woonlasten, aldus de vader. Daar komt bij dat hij in de nabije toekomst nog een lening wil aangaan voor uitbreiding en verduurzaming van zijn woning voor een geschat bedrag van € 50.000,-.
2.12
Het hof ziet in hetgeen partijen hebben gesteld ten aanzien van de woonlasten in samenhang met alle andere omstandigheden van partijen, aanleiding om geen rekening te houden met het volledige woonbudget van de vader. De werkelijke woonlasten zijn aanmerkelijk lager dan het woonbudget en uit de berekeningen van alle onderhoudsplichtigen blijkt dat sprake is van een draagkrachttekort. De wetgever heeft een hoge prioriteit toegekend aan de onderhoudsverplichting voor kinderen. Naar het oordeel van het hof dient in verband daarmee geen rekening hoeft te worden gehouden met de lening voor aanleg en/of onderhoud voor de tuin en eventuele toekomstige extra lasten in verband met een lening voor het verduurzamen van de woning. De kosten van gas, water en licht laat het hof ook buiten beschouwing, omdat deze niet tot de forfaitaire woonlasten maar tot de kosten van levensonderhoud behoren.
Het hof stelt de woonlasten voor de vader en ook voor [naam1] in redelijkheid op € 700,- per maand, ongeveer gelijk aan de hoogte van het woonbudget van de moeder in de hierna te maken draagkrachtberekening voor de moeder.
Ten gevolge daarvan heeft de vader een draagkracht van € 554,- per maand.
draagkracht moeder
2.13
De moeder heeft ten aanzien van haar eigen draagkracht gesteld dat de rechtbank haar draagkracht ten onrechte heeft geëxtrapoleerd van 16 naar 20 uur per week.
2.14
De vader is het daarmee niet eens en voert in zijn grief aan dat de rechtbank het inkomen van de moeder niet naar 20 maar naar 32 dan wel naar 24 uur had moeten extrapoleren en een bedrag van € 500,- moet worden gehanteerd als inkomen bij haar vader.
2.15
Het hof is op grond van hetgeen partijen hebben verklaard over de verdeling van de betaalde werkzaamheden en de zorg toen zij nog samenleefden van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft gegeven ten aanzien van het inkomen van de moeder. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Gerekend wordt dus met een inkomen van € 28.421,- bruto per jaar op basis van 20 uur per week, hetgeen leidt tot een NBI van € 2.349,-. Op basis van dit NBI heeft de moeder een draagkracht van € 328,- per maand.
draagkracht [naam1]
2.16
De moeder betwist de wijze waarop de rechtbank de draagkracht van [naam1] heeft berekend op zich niet, met dien verstande dat tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank is besproken dat de combinatiekorting voor [naam1] moest worden ingevoerd en dat de rechtbank dat niet heeft gedaan. Verder is de moeder van mening dat de vader inzichtelijk moet maken hoeveel ouderschapsverlof is opgenomen en hoe lang dit nog duurt.
2.17
De vader licht toe dat [naam1] inmiddels permanent 24 uur per week is gaan werken, omdat zij niet meer dan drie dagen per week gebruik willen maken voor opvang van [de minderjarige3] .
2.18
Het hof is van oordeel dat voor de draagkracht per 27 januari 2023 nog moet worden gerekend met het inkomen van [naam1] zoals de rechtbank in aanmerking heeft genomen, omdat [naam1] dit inkomen in januari 2023 ook daadwerkelijk ontving. Niet betwist is dat daarbij wel rekening moet worden gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de vader doet dit zelf ook in zijn berekeningen in hoger beroep. Dit leidt tot een NBI van € 2.713,- per maand.
Verder rekening houdend met het bijgestelde woonbudget van € 700,- (in plaats van € 814,-) per maand is de draagkracht van [naam1] € 587,- per maand.
verdeling van de draagkracht van de vader over zijn kinderen
2.19
Bij de verdeling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige ouder over zijn kinderen geldt bij een tekort aan draagkracht de hoofdregel dat de draagkracht gelijk wordt verdeeld, tenzij sprake is van een aanzienlijk verschil in behoefte. Partijen hebben overeenstemming dat de draagkracht van de vader eerst naar rato van de behoefte over de kinderen moet worden verdeeld vanwege het grote verschil in behoefte tussen de kinderen van partijen en [de minderjarige3] . De vader kan dan met € 248,- bijdragen in de behoefte van [de minderjarige3] en met € 153,- per kind per maand in de behoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Uit de aangehechte vergelijking blijkt dat de vader en [naam1] voldoende draagkracht hebben om samen in de behoefte van [de minderjarige3] te voorzien. Er resteert dan nog een bedrag van € 14,- per kind per maand van de draagkracht voor [de minderjarige3] die alsnog kan worden toegerekend aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Aldus gerekend kan de vader met een bedrag van € 167,- per kind per maand bijdragen in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de moeder met een bedrag € 164,- per kind per maand, terwijl de behoefte € 456,- per kind per maand bedraagt. De vader en de moeder komen dus € 125,- per kind per maand tekort.
zorgkorting
2.2
Op de dagen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het kader van de uitvoering van de zorgregeling bij de vader verblijven, maakt de vader kosten voor hen. Deze kosten mogen in mindering worden gebracht op zijn aandeel in behoefte van de kinderen, dit is de zogeheten zorgkorting. De hoogte van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van het verblijf en wordt gesteld op een percentage van de behoefte van de kinderen.
In haar grieven heeft de moeder aangevoerd dat de rechtbank geen rekening had moeten houden met een zorgkortingspercentage van 25% van de totale behoefte. Het hof passeert deze stelling van de moeder. Een percentage van 25% is van toepassing bij een verblijf van de kinderen bij de vader van gemiddeld twee dagen per week. Gelet op de eerder uitgevoerde regeling en in de tussenbeschikking van 16 januari 2024 vastgestelde zorgregeling is het percentage van 25% naar het oordeel van het hof passend.
De zorgkorting is dan € 114,- per kind per maand, maar omdat het tekort van € 125,- per kind per maand tussen partijen moet worden gedeeld, wordt op dit zorgkortingsbedrag de helft, dus een bedrag van € 62,50, in mindering gebracht. De resterende zorgkorting van € 51,- per maand wordt in mindering gebracht op het aandeel van de vader van € 167,- per kind per maand.
hoogte kinderalimentatie vanaf 27 januari 2023
2.21
De conclusie is dan dat de vader voor kinderalimentatie aan de moeder een bedrag van € 115,- per kind per maand moet betalen met ingang van 27 januari 2023.
tweede periode vanaf 1 januari 2024
2.22
Gebleken is dat er na 27 januari 2023 diverse wijzigingen in de financiële situatie van de onderhoudsplichtigen hebben plaats gevonden. Het hof acht het redelijk de draagkracht per 1 januari 2024 opnieuw te berekenen.
draagkracht vader 2024
2.23
De moeder heeft gesteld dat de vader onvoldoende financiële gegevens van zijn huidige situatie heeft overgelegd en dat het er voor moet worden gehouden dat het inkomen van de vader per 1 januari 2024 met € 5.000,- bruto per jaar is toegenomen.
De advocaat van de vader heeft daartegen aangevoerd dat het niet zinvol is om recente gegevens van de inkomenssituatie van de vader over te leggen omdat de kinderalimentatie met terugwerkende kracht in 2023 wordt vastgesteld.
2.24
Het Procesreglement verzoekschriftprocedures in familiezaken bij de gerechtshoven onder 2.1.2 vermeldt dat de meest recente jaaropgave en de drie meest recente loonopgaven dienen te worden overgelegd in een alimentatieprocedure. In een alimentatieprocedure dienen partijen wijzigingen in hun financiële situatie die hebben plaatsgevonden, terwijl de behandeling van de zaak nog niet is gesloten, bekend te maken. De meest recente specificatie die de vader heeft overgelegd is november 2023. Hieruit blijkt dat zijn inkomen van € 3.206,- is gestegen naar € 3.270,- bruto per maand. De vader heeft echter geen specificatie van december 2023, januari en februari 2024 en/of een jaaropgave 2023 ingebracht en dat wordt wel van de vader verwacht. Temeer nu de vader kennelijk recht heeft op een jaarbonus van € 500,- zoals hij zelf stelt in zijn toelichting bij zijn journaalbericht met producties van 1 december 2023 en omdat veel werknemers het afgelopen jaar vanwege de sterke inflatie een behoorlijke loonsverhoging hebben gekregen. Het hof zal daarom de moeder in haar voorstel volgen om het er dan maar voor te houden dat de vader ongeveer € 5.000,- bruto per jaar meer is gaan verdienen. Dat leidt er toe dat de vader een NBI heeft per 1 januari 2024 van € 2.954,- per maand. De draagkracht van de vader bedraagt dan € 689,- per maand.
draagkracht moeder 2024
2.25
Verder is gebleken dat de moeder per 1 november 2023 in dienst is getreden bij een nieuwe werkgever voor 22 uur per week. Uit de door de moeder overgelegde loonstroken blijkt dat zij een bruto inkomen ontvangt van € 1.820,- per maand (per februari 2024). Zij berekent dat haar inkomen thans in totaal € 23.587,- bedraagt.
De moeder stelt dat zij daarnaast niet meer werkzaam is voor haar vader.
2.26
De vader betwist dat de moeder niet meer werkzaam is voor haar vader. Hij stelt dat voor de draagkracht van de moeder moet worden uitgegaan van haar huidige inkomen geëxtrapoleerd naar 24 uur te vermeerderen met inkomsten bij haar vader van € 500,- netto per maand, of van haar huidige inkomen geëxtrapoleerd naar 32 uur per week, of van het inkomen dat de rechtbank heeft berekend bij 24 uur per week geëxtrapoleerd naar 32 uur per week (€ 2.924,- per maand).
2.27
Hoewel de moeder met haar nieuwe baan haar werkzame uren heeft uitgebreid, zoals de vader graag wil, realiseert zij met deze baan een lager inkomen dan het bedrag dat de rechtbank en ook het hof in aanmerking nemen in 2023 van € 28.421 bruto per jaar. De vader heeft zijn stelling dat de moeder nog steeds werkzaamheden verricht voor haar vader op geen enkele wijze nader onderbouwd. Voor het hof is echter ook niet duidelijk of het onontkomelijk was voor de moeder om volledig te stoppen met haar werkzaamheden voor haar vader. Zij heeft hierover geen nadere inlichtingen verschaft. Van de moeder wordt vanwege haar onderhoudsverplichting jegens haar kinderen verwacht dat zij haar verdiencapaciteit zoveel mogelijk te gelde maakt. Het hof zal daarom in de tweede periode nog steeds rekening houden met een verdiencapaciteit van € 28.421,- bruto per jaar, overeenkomstig 2023. Dit inkomen leidt met ongewijzigde premies in 2024 tot een NBI van € 2.359. Haar draagkracht is dan € 267,- per maand.
draagkracht [naam1] 2024
2.28
Vanaf 2024 zal het hof aan de zijde van [naam1] uitgaan van haar huidige dienstverband van 24 uur per week, zoals blijkt uit de door de vader overgelegde salarisspecificaties van [naam1] tot en met november 2023. Het hof acht dit redelijk, mede gelet op de het aantal werkzame uren van de moeder.
Gerekend wordt daarom met een inkomen van € 2.461,02 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van 8%. Dit leidt rekening houdend met de premies en heffingskortingen tot een NBI van [naam1] van € 2.620,- per maand en haar draagkracht is dan € 455,- per maand.
verdelen van de draagkracht over de kinderen 2024
2.29
De vader dient dan naar rato van de behoeftes van de kinderen met € 309,- per maand bij te dragen in de kosten van [de minderjarige3] en met € 190,- per kind per maand in de kosten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Hoewel de behoefte van [de minderjarige3] in 2024 € 787,- per maand bedraagt kunnen de vader en [naam1] samen hierin dan voorzien tot € 764,- per maand.
zorgkorting 2024
2.3
De vader kan met de moeder tot een bedrag van € 324,- per kind per maand voorzien in de geïndexeerde behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 484,- per kind per maand. Er is dus een tekort van € 160,- per kind per maand dat tussen de vader en de moeder moet worden gedeeld door de helft hiervan in mindering te brengen op de zorgkorting van de vader van € 121,- per kind per maand. Er wordt daarom een bedrag van € 41,- per maand in mindering gebracht op de draagkracht van de vader voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
hoogte kinderalimentatie 2024
2.31
Het vorenstaande leidt er toe dat de vader aan de moeder met ingang van 1 januari 2024 een kinderalimentatie dient te voldoen van € 149,- per kind per maand voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

3.De slotsom

3.1
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en de hiervoor berekende kinderalimentatiebijdragen vaststellen als volgt.
proceskosten
3.2
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
ten aanzien van de kinderalimentatie:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 mei 2023 ten aanzien van de kinderalimentatie en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 29 januari 2020 en bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van 27 januari 2023 een bedrag van € 115,- per kind per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2024 een bedrag van € 149,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.P. den Hollander en K. Mans, bijgestaan door de griffier, en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Draagkracht vader 2023
Draagkracht moeder 2023
Draagkracht partner vader 2023
Verdeling kosten kinderen 2023
Draagkracht vader 2024
Draagkracht moeder 2024:
Draagkracht partner vader 2024:
Verdeling kosten kinderen 2024