ECLI:NL:GHARL:2024:2927

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
21-002700-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van stiefkinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter. De verdachte, die stiefmoeder was van de benadeelde kinderen, is beschuldigd van meermalen mishandeling van deze kinderen tussen 1 januari 2016 en 4 maart 2022. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een taakstraf van 180 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van de kinderen als betrouwbaar heeft aangemerkt. De verdachte ontkende de mishandelingen, maar het hof oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, ter vergoeding van immateriële schade, toegewezen tot bedragen van €7.000,00 en €5.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002700-23
Uitspraak d.d.: 18 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 juni 2023 met parketnummer 18-332229-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. M.R. van der Pol, naar voren is gebracht.
Het hof heeft tot slot kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door dhr. [naam] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van 2 juni 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de politierechter geoordeeld dat deze geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met veroordeling van verdachte in de proceskosten.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 maart 2022 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , een kind/kinderen, dat/die zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [benadeelde 1] (geboren: [geboortedag] 2011) en/of [benadeelde 2] (geboren: [geboortedag] 2014), meermalen heeft mishandeld door
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen en/of
- aan de haren van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te trekken en/of
- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] met kracht bij de arm(en) te pakken en/of
- die [benadeelde 1] met kracht tegen de muur en/of de grond te gooien/duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof verzocht verdachte vrij te spreken, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De verdediging betwist de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat steunbewijs voor deze verklaringen ontbreekt.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrouwbaarheid van de verklaring van een aangever of een getuige moet worden beoordeeld aan de hand van criteria als consistentie en authenticiteit. Het hof mag niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. De bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging kan wel op die enkele verklaring van eén getuige berusten.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een de auditu-getuige voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om (in combinatie met andere omstandigheden) als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. Die jurisprudentie eist niet dat het springende punt zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron.
Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende wettig bewijs bevat om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen. In de eerste plaats bevat het dossier de ten opzichte van verdachte belastende verklaringen van haar stiefkinderen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , die beide in studioverhoor zijn ondervraagd door de politie. In hun verklaringen beschrijven zij gedragingen van verdachte ten opzichte van elk van hen, die zouden hebben plaatsgehad op de momenten dat zij onder de hoede van verdachte waren, in de gezamenlijke woning van hun vader en verdachte. De betrouwbaarheid van deze verklaringen wordt door de verdediging betwist. Verdachte ontkent de mishandelingen.
Het hof overweegt allereerst dat de door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] afgelegde verklaringen omtrent de diverse mishandelingen gedurende de tenlastegelegde periode consistent, authentiek en gedetailleerd zijn. [benadeelde 1] heeft stellig verklaard dat zij bij verschillende gelegenheden is mishandeld en heeft daarbij alle in de tenlastelegging genoemde gedragingen (jegens haar) omschreven. Op doorvragen van de politie heeft zij, voor zover zij dat kon, details beschreven en is zij ingegaan op de context waarin de aan verdachte verweten mishandelingen plaatshadden of wat een specifieke aanleiding was voor gedrag van verdachte en is [benadeelde 1] ingegaan op bepaalde plekken (in de woning) waar de gedragingen plaatsvonden of wat verdachte daarbij heeft gezegd. Voorts neemt het hof in aanmerking dat ook [benadeelde 2] heeft verklaard dat verdachte hem meermalen heeft geslagen en aan zijn haren heeft getrokken. Ook [benadeelde 1] heeft verklaard dat [benadeelde 2] aan haar heeft verteld dat verdachte hem heeft geslagen. Het hof is van oordeel dat de verklaringen op grond van de inhoud als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De verklaringen van de beide kinderen staan niet op zichzelf; het dossier bevat objectief steunbewijs voor deze verklaringen. Zo heeft de vader van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ( [vader] ) bij de politie verklaard dat hij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in overleg met hun moeder ( [moeder] ) een week eerder dan gepland zou komen ophalen. Toen hij bij de woning van de moeder van de kinderen kwam, zag hij twee bange en gesloten kinderen op de bank zitten, die uiteindelijk met horten en stoten hebben verteld wat zich tussen hen beiden en verdachte had afgespeeld. Bovendien heeft vader verklaard dat hij zijn kinderen gelooft en dat het wel zou kunnen dat verdachte hen heeft mishandeld. Hij heeft verklaard dat verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wel vaker fysiek aanraakte; ze had een opvoedingsstijl waarbij zij de kinderen stevig aanpakte, met name als zij zich niet aan afspraken hielden. Hij heeft gezien dat verdachte eten en drinken in het gezicht van de kinderen gooide en hij heeft gezien dat [benadeelde 1] aan de haren is getrokken. Verder heeft hij wel gezien dat beide kinderen blauwe plekken hadden. Het beeld dat uit de verklaring van vader [vader] van verdachte oprijst past in het beeld dat beide kinderen van verdachte hebben geschetst in hun verklaring, terwijl de verklaring van vader [vader] op specifieke onderdelen de verklaringen van de kinderen ondersteunt. Dat vader [vader] later een andersluidende verklaring heeft afgelegd, die erop neer komt dat hij onder de druk van de hele situatie een verkeerde verklaring heeft afgelegd bij de politie, doet niet af aan de geloofwaardigheid van zijn eerdere verklaring, temeer nu deze verklaring, waar het betreft het moment waarop de kinderen hun verhaal voor het eerst deden ten opzichte van beide ouders, de zogenaamde disclosure, tevens steun vindt in de verklaring van moeder [moeder] . Ook zij heeft bij de politie verklaard dat [benadeelde 1] compleet overstuur raakte toen zij ineens hoorde dat haar vader haar een week eerder dan verwacht zou komen ophalen en dat haar kinderen aangaven dat zij vanwege verdachte niet meer naar het huis van hun vader durfden. Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, is het hof op geen enkele manier gebleken van andere feiten of omstandigheden die de plotselinge paniek die bij de kinderen blijkens het dossier op dat moment opkwam, logischerwijs kunnen verklaren.
Het hof is gelet hierop van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet op zichzelf staan, maar op onderdelen bevestiging vinden in voornoemd steunbewijs. Gelet op het voorgaande, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de tenlastegelegde periode meermalen heeft mishandeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 maart 2022 te [pleegplaats] , kinderen die zij verzorgde of opvoedde als behorend tot haar gezin, te weten [benadeelde 1] (geboren: [geboortedag] 2011) en [benadeelde 2] (geboren: [geboortedag] 2014), meermalen heeft mishandeld door
- die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] meermalen tegen het hoofd en het lichaam te slaan en die [benadeelde 1] te schoppen en
- aan de haren van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te trekken en
- die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met kracht bij de armen te pakken en
- die [benadeelde 1] met kracht tegen de muur en de grond te gooien/duwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen een kind dat zij verzorgt of opvoedt als behorend tot haar gezin, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De raadsman heeft in het geval van een bewezenverklaring bepleit om te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging overeenkomstig artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Verdachte was destijds de stiefmoeder van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en zij waren ten tijde van de mishandelingen op een leeftijd dat zij in sterke mate afhankelijk waren van hun (stief)ouders. Het mishandelen bestond uit het meermalen slaan en schoppen, aan de haren trekken, met kracht bij de armen pakken en het tegen de muur en de grond gooien/duwen. Deze handelingen veroorzaakten pijn en letsel, in de vorm van blauwe plekken, maar waren daarnaast ook zeer vernederend en beangstigend. Verdachte heeft hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van haar ex-stiefkinderen, die thuis juist veilig behoorden te zijn en ook haar bescherming dienden te krijgen. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat zij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gedurende een groot deel van hun jonge jeugd, niet de geborgenheid en veiligheid heeft geboden die zij nodig hadden.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Hier houdt het hof ten positieve van verdachte rekening mee. Verder heeft het hof gelet op het reclasseringsadvies van 16 mei 2023 dat over verdachte is opgemaakt. Verdachte heeft een vaste baan en volgt therapie. Verdachte woont niet meer bij de kinderen nu de relatie met [vader] voorbij is.
Het hof is van oordeel dat de verzochte toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen recht doet aan de ernst van de feiten, zodat het hof hier niet toe zal overgaan.
Het hof ziet, in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal, uit het oogpunt van recidivebeperking meerwaarde in oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft, in aanvulling op het reclasseringsadvies, aangegeven aan zichzelf werken om in relatie met haar omgeving, waaronder haar kinderen, een gezonde copingstijl te ontwikkelen. Het hof acht het, hoewel verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd en het daarom de vraag is in hoeverre ze werkelijk reflecteert op haar gedrag, een positief teken dat zij bezig is met therapie en haar eigen gedrag. In dit kader acht het hof, ook in het kader van recidivebeperking en om verdachte te waarschuwen, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren passend. Daarnaast zal het hof een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Reeds uit de aard en ernst van de normschending en de door de benadeelde partij met stukken onderbouwde en ter zitting nog toegelichte gevolgen ervan volgt dat in dit geval sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag nu dit het hof onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zijn vordering in hoger beroep gehandhaafd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Reeds uit de aard en ernst van de normschending en de door de benadeelde partij met stukken onderbouwde en ter zitting nog toegelichte gevolgen ervan volgt dat in dit geval sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag nu dit het hof onrechtmatig noch ongegrond voorkomt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2016.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.000,00 (zevenduizend euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van €7.000,00 (zevenduizend euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 januari 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van €5.000,00 (vijfduizend euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 januari 2016.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. K.K. Lindenberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 18 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.