ECLI:NL:GHARL:2024:2990

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.334.795
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de draagkracht en behoefte in een alimentatiezaak na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man ten opzichte van de vrouw en hun minderjarige kind. De man, die als maatschappelijk ondernemer opereert, heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn inkomen lager is dan de vrouw stelt. Hij heeft niet duidelijk gemaakt hoe hij in zijn eigen onderhoud en dat van zijn vier kinderen en ex-vrouw voorziet. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de man € 500,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen, maar de man is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep aangetekend. Hij betwist de behoefte van het kind en zijn eigen draagkracht, maar het hof oordeelt dat de man onvoldoende gegevens heeft aangeleverd om zijn financiële situatie te onderbouwen. Het hof concludeert dat de man niet kan aantonen dat zijn netto inkomen in 2022 lager was dan € 6.000,- per maand, wat van invloed is op de behoefte van het kind. De vrouw heeft verweer gevoerd en vraagt het hof om de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof oordeelt dat de man zijn draagkracht niet heeft aangetoond en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in financiële zaken bij alimentatieprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.334.795
(zaaknummer rechtbank Gelderland 416852)
beschikking van 30 april 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.J.C. Vaessen,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.J.G. van den Boom.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 november 2023;
  • het verweerschrift met productie;
  • een journaalbericht van de vrouw van 7 maart 2024 met producties;
  • een journaalbericht van de man van 14 maart 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling was op 28 maart 2023. Aanwezig waren:
- de man met zijn advocaat en
- de vrouw met haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de (biologische) ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2022.
3.2
De man heeft [de minderjarige] niet erkend. [de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.3
De man is getrouwd geweest met mevrouw [naam1] . Uit dit huwelijk heeft de man drie kinderen: [kind1] , [kind2] en [kind3] . De man is onderhoudsplichtig voor zijn ex-echtgenote en [kind1] , [kind2] en [kind3] .

4.Het geschil

4.1
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de man kinderalimentatie moet betalen voor [de minderjarige] . In de bestreden beschikking heeft de rechtbank (onder andere):
  • bepaald dat de man met ingang van 20 maart 2023 € 500,- aan kinderalimentatie voor [de minderjarige] moet betalen aan de vrouw, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4.2
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en komt met één grief in hoger beroep. De grief ziet op de draagkracht van de man, de behoefte van [de minderjarige] en de draagkrachtvergelijking. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen.
4.3
De vrouw voert verweer in hoger beroep en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

5.De overwegingen voor de beslissing

De behoefte van [de minderjarige]
5.1
De man voert aan dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van [de minderjarige] niet berekend heeft. De vrouw heeft in eerste aanleg de behoefte gesteld op € 619,-- per maand in 2022, dat is € 640,-- per maand in 2023. De man heeft hier geen verweer tegen gevoerd. Hij heeft alleen verweer gevoerd op het punt van zijn draagkracht. In hoger beroep heeft de man alleen aangevoerd dat ‘een redelijke behoeftebepaling’ ‘lager’ ligt, omdat zijn besteedbaar inkomen € 292,-- (per maand) zou bedragen.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben nooit samengewoond. De behoefte van het kind wordt dan bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de andere ouder. Hier zijn partijen het ook over eens. Alleen het inkomen van de man staat ter discussie. In het Rapport Alimentatienormen, dat beide partijen tot uitgangspunt nemen, wordt het inkomen van een ouder gemaximeerd op € 6.000,-- netto per maand, in die zin dat bij hogere inkomens geen hogere behoefte wordt aangenomen. Dat de vrouw stelt dat het netto inkomen van de man veel hoger is dan dat, is voor de vaststelling van de behoefte dus niet relevant. Als het inkomen van de man in 2022 veel lager lag dan € 6.000,-- netto per maand, zoals de man aanvoert, heeft dit wel invloed op de behoefte. De vrouw heeft echter al bij de rechtbank aangevoerd dat een netto besteedbaar inkomen van de man na aftrek van kosten van € 292,-- per maand totaal ongeloofwaardig lijkt gezien de lasten van de man. Het hof onderschrijft dit en voegt hieraan toe dat dit ook gezien de hoogte van de alimentatieverplichtingen van de man ten opzichte van zijn andere drie kinderen en ex-echtgenote ongeloofwaardig lijkt. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat het onjuist is om er van uit te gaan dat zijn netto inkomen in 2022 € 6.000,-- of meer per maand bedroeg. Ook het hof gaat daarom uit van een op het gemaximeerde inkomen gebaseerde behoefte van [de minderjarige] van € 619,-- per maand in 2022, oftewel € 640,-- per maand in 2023.
De draagkracht van de man
5.3
De man voert aan dat hij geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van [de minderjarige] . Hij vindt de beschikking van de rechtbank te kort door de bocht en niet gemotiveerd. De rechtbank is er volgens de man ten onrechte in mee gegaan dat hij een succesvolle, commerciële vastgoedondernemer zou zijn. Hij stelt dat hij sinds 2017 maatschappelijk investeerder is. Het hof wil aannemen dat de man inmiddels maatschappelijk ondernemer is. Ook een maatschappelijk ondernemer is echter een ondernemer die in eigen onderhoud moet voorzien. Daarnaast heeft de man ook onderhoudsverplichtingen ten opzichte van zijn vier kinderen en ex-vrouw. De man geeft geen duidelijkheid hoe hij in zijn onderhoud voorziet en aan zijn onderhoudsverplichtingen voldoet. In zijn beroepschrift schrijft de man dat zijn inkomsten beperkt zijn tot inkomsten uit sociale verhuur, waar echter ook hoge investeringen en kosten tegenover staan. Hij stelt dat hij in privé alleen huurinkomsten heeft uit een pand in [plaats1] . Deze huurinkomsten zouden € 65.413,-- per jaar bedragen, maar de kosten
€ 68.308,45. Daar zou de man dan dus niets aan overhouden en daar kan hij dan niet van leven. De man heeft de door hem gestelde huurinkomsten en kosten niet met stukken onderbouwd. De vrouw voert aan de door de man gestelde huurinkomsten voor het pand in [plaats1] niet kloppen. Die komen neer op € 340,-- per appartement per maand, maar op de website staan huurprijzen tot € 800,-- per maand vermeld. De man heeft hier niets tegenin gebracht. Ook heeft de vrouw opgemerkt dat de man in privé eigenaar was van een complex in [plaats2] en dit complex heeft overgedragen aan [naam2] BV. Hij heeft hiermee volgens de vrouw vrijwillig huurinkomsten opgegeven. Dit is van belang, omdat de draagkracht niet slechts wordt bepaald door de daadwerkelijk beschikbare middelen, maar ook door de middelen waarover de onderhoudsplichtige redelijkerwijs had kunnen beschikken. In het door de man overgelegde Fiscaal rapport voorlopige aangifte inkomstenbelasting 2023 staat ten slotte ook € 8.107.000,-- aan ‘totale waarde overig onroerend goed buiten Nederland’ vermeld, waar de man helemaal niet over rept.
5.4
In het beroepschrift schrijft de man verder dat er geen sprake is van inkomsten uit loon, terwijl hij als productie 9 een ‘samenvatting financiële situatie over 2023’ bijvoegt waarin staat: ‘looninkomsten € 9.000,00’. In het als productie 10 bijgevoegde Fiscaal rapport voorlopige aangifte inkomstenbelasting 2023 staat dan weer een ‘loon’ vanuit [naam3] BV van € 10.000,-- vermeld. Ook op dit punt laat de man dus onduidelijkheid bestaan. Omdat de man (anders dan hij stelt) geen jaarstukken van [naam3] BV heeft overgelegd, valt bovendien niet te controleren of er niet een hoger loon aan de man zou kunnen worden uitgekeerd vanuit deze BV.
5.5
De man heeft zijn inkomen uit ander vermogen ook niet inzichtelijk gemaakt. De man heeft bijvoorbeeld geen overzicht gegeven van het verloop van zijn bankrekeningen. De man houdt via een [naam4] de aandelen van [naam2] B.V. Uit de door de man overgelegde jaarrekening 2022 van deze BV blijkt een bedrag van € 6.582.204,-- aan winstreserves per 31 december 2022, waarvan € 3.620.007,-- liquide. De man heeft over deze winstreserves in het beroepschrift slechts opgemerkt dat ‘het huidige geld uit [naam2] BV reeds een bestemming heeft gekregen. Aldus zijn deze gelden niet meer beschikbaar, althans niet meer ter vrije bepaling van de man.’ Dit is echter volstrekt onvoldoende om aan te nemen dat de reserves niet vrij uitkeerbaar zouden zijn.
5.6
De rechtbank heeft gewezen op de verplichting van partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Volgens de man heeft hij alle financiële gegevens ingediend en daar een uitgebreide toelichting op gegeven om een juist beeld te schetsen van zijn activiteiten. Zoals hiervoor in 5.3 tot en met 5.5 uiteengezet, heeft de man dit echter onvoldoende gedaan. Ook een aan te wijzen deskundige, zoals de man heeft geopperd, heeft veel meer gegevens nodig dan de man aanlevert. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat hij geen draagkracht zou hebben voor de in de bestreden beschikking vastgestelde onderhoudsbijdrage.
De draagkrachtvergelijking
5.7
Aan een draagkrachtvergelijking wordt pas toegekomen nadat de draagkracht van de ouders is vastgesteld. Nu de man onvoldoende gegevens heeft aangeleverd om zijn draagkracht vast te stellen, is het voor zijn risico dat er ook geen draagkrachtvergelijking kan worden gemaakt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De proceskosten

De vrouw voert aan dat de man ook in hoger beroep nalaat de relevante informatie en stukken over te leggen en daarom de vrouw nodeloos in de procedure in hoger beroep heeft betrokken. Dit moet volgens de vrouw aanleiding zijn om de man te veroordelen in de proceskosten voor het hoger beroep. Het hof zal dat verzoek afwijzen en de proceskosten compenseren als hierna te melden. Het is in familiezaken gebruikelijk de proceskosten te compenseren in verband met de aard van deze zaken. Ook in familierechtelijke zaken kunnen zich gevallen voordoen waarbij het juist in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn de kosten te compenseren, bijvoorbeeld als er sprake is van misbruik van procesrecht door telkens opnieuw (dezelfde of vergelijkbare) procedures op te starten. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 augustus 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.