ECLI:NL:GHARL:2024:3011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
22/1875
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en handelsinkoopwaarde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, een B.V., tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) van € 2.271. De naheffingsaanslag was opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst, na een bezwaar dat door de Inspecteur ongegrond was verklaard. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Belanghebbende had een melding BPM gedaan voor een gebruikte Porsche Macan, waarbij zij een taxatierapport had overgelegd dat gebruiksschade vermeldde. De Inspecteur had echter vastgesteld dat de taxatie niet voldeed aan de wettelijke vereisten en had de naheffingsaanslag opgelegd op basis van een andere koerslijst. Tijdens de zitting op 27 maart 2024 is de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de taxatie correct was en dat de handelsinkoopwaarde moest worden vastgesteld aan de hand van de koerslijst van AutotelexPro. Het Hof heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.899 en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1875
uitspraakdatum: 30 april 2024
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rechtbank Gelderland van 29 juli 2022, nummer AWB 21/2192, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Centrale administratieve processen/Team Auto(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) ten bedrage van € 2.271 opgelegd. Daarbij is bij beschikking € 15 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Het hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. S.M. Bothof, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is een zogenoemde vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: Wet BPM).
2.2.
Belanghebbende heeft op 6 december 2019 een melding BPM gedaan voor een gebruikte personenauto van het merk Porsche, type Macan 3.0 S (hierna: de auto). De datum eerste toelating is 10 augustus 2018. De CO2-uitstoot van de auto bedraagt (NEDC) 212 gr/km. Voor het berekenen van het verschuldigde bedrag aan BPM heeft belanghebbende gekozen om de hoogte van de vermindering (afschrijving) te bepalen met toepassing van de taxatiemethode. Volgens het bij de aangifte overgelegde – op 1 december 2019 gedagtekende – taxatierapport vertoonde de auto op de dag dat de taxateur de auto voor taxatie opnam ernstige, meer dan normale gebruiksschade. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 56.800, gebaseerd op een koerslijst van Eurotaxglass’s. De taxateur heeft hierbij een bijstelling van 5% wegens dealersituatie in mindering gebracht op de koerslijstwaarde. Daarop heeft de taxateur wegens schade een bedrag van € 4.400 (op een bruto schadebedrag van € 4.826) in mindering gebracht, zodat de handelsinkoopwaarde is geraamd op € 52.400. Wat betreft de historische nieuwprijs is in de melding uitgegaan van een bedrag van € 102.185 en wat betreft de actuele bruto BPM van een bedrag van € 35.385. De verschuldigde belasting bedraagt volgens de melding (in €) (52.400/102.185) x 35.385 = 18.141.
2.3.
De Inspecteur heeft belanghebbende opgeroepen de auto op 12 december 2019 bij de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te tonen. Belanghebbende heeft aan deze oproep geen gehoor gegeven. DRZ heeft op basis van het taxatierapport en de bijgevoegde foto’s geconcludeerd dat geen sprake is van andere schade dan normale gebruiksschade. DRZ heeft aan de hand van het VWE SilverDat/VIN informatiesysteem de uitvoeringsspecificaties van de auto vastgesteld. Vervolgens heeft DRZ de historische nieuwprijs aan de hand van de koerslijst AutotelexPro vastgesteld op € 106.161. De handelsinkoopwaarde heeft DRZ ook aan de hand van de koerslijst AutotelexPro vastgesteld op € 62.447. DRZ heeft geen koerswaarde van Eurotaxglass's gevonden. De CO2-uitstoot van de referentieauto die op de koerslijst van AutotelexPro staat weergegeven is (NEDC) 207 gr/km.
2.4.
De auto is op 22 augustus 2020 tenaamgesteld en belanghebbende heeft bij de maandaangifte van augustus 2020 een bedrag van € 15.412 aan BPM (na aftrek leeftijdskorting) aangegeven en betaald.
2.5.
Op basis van de bevindingen van DRZ heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag BPM aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van de door DRZ vastgestelde historische nieuwprijs van € 106.161 en handelsinkoopwaarde van € 62.447. De historische bruto BPM is volgens de Inspecteur € 35.385 en de herrekende bruto BPM € 33.630. De Inspecteur heeft vanwege de datum tenaamstelling een extra leeftijdskorting van 9,31% van de herrekende bruto BPM toegekend door uit te gaan van een tabelafschrijving van 47,419%. De Inspecteur heeft het verschuldigde BPM-bedrag berekend op € 17.683 en het verschil van € 2.271 nageheven. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.

3.Geschil

3.1.
In geschil is primair of de handelsinkoopwaarde moet worden bepaald door de schade die de taxateur van belanghebbende heeft gecalculeerd in mindering te brengen op de koerslijstwaarde van Eurotaxglass's waarop nog eens 10% in mindering moet worden gebracht vanwege de marktsituatie.
3.2.
Subsidiair is in geschil of belanghebbende in hoger beroep ter onderbouwing van de vermindering mag omschakelen naar de handelsinkoopwaarde van de koerslijst Eurotaxglass's en daarop 15% in mindering mag brengen wegens de markt- en dealersituatie.
3.3.
Niet in geschil is dat de historische nieuwprijs moet worden bepaald uitgaande van de CO2-uitstoot van de auto van 212 gr/km in plaats van de uitstoot van de referentieauto van 207 gr/km. Wel is in geschil of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de handelsinkoopwaarde van de auto niet hoger moet zijn omdat de uitstoot hoger is.
3.4.
Tot slot is in geschil of de Inspecteur zich kan beroepen op interne compensatie omdat in dit geval naheffing had moeten plaatsvinden op basis van de forfaitaire tabel, omdat het taxatierapport van belanghebbende niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Ter zitting heeft de Inspecteur aangegeven zich niet langer op het standpunt te stellen dat recht bestaat op interne compensatie omdat over een te lange periode extra leeftijdskorting is berekend.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering daarvan. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Handelsinkoopwaarde taxatierapport; moet schade in aanmerking worden genomen?
4.1.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schade die niet kan worden beschouwd als normale gebruiksschade. In hoger beroep heeft belanghebbende haar standpunt niet nader onderbouwd. Het Hof ziet geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel dan dat van de Rechtbank.
Handelsinkoopwaarde; koerslijst Eurotaxglass's?
4.2.
Voor dat geval heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het haar is toegestaan de afschrijvingsmethode te wijzigen van taxatiemethode naar koerslijstmethode. Daarbij wil zij, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2019, [1] uitgaan van de handelsinkoopwaarde volgens koerslijst Eurotaxglass’s, waarbij rekening wordt gehouden met 15% bijstelling (afwaardering) wegens de markt- en dealersituatie.
4.3.
Het Hof overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2016 [2] volgt dat dit is toegestaan. Ook de Belastingdienst stelt zich blijkens de gepubliceerde standpunten van de Kennisgroep Auto [3] op het standpunt dat dit in dit geval mogelijk is. Wel staat het de Inspecteur hierbij vrij het standpunt in te nemen dat de door belanghebbende bepleite koerslijst niet de meest aangewezen koerslijst is.
4.4.
De Inspecteur heeft de afschrijving van de auto berekend aan de hand van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in de koerslijst van AutotelexPro. De Inspecteur heeft zich daarbij – in navolging kennelijk van DRZ – op het standpunt gesteld dat de referentieauto die op de koerslijst van Eurotaxglass's voorkomt minder goed vergelijkbaar is met de auto dan de referentieauto van de koerslijst AutotelexPro. De Inspecteur heeft in dit verband erop gewezen dat uit de koerslijst van Eurotaxglass's niet duidelijk wordt van welk basismodel is uitgegaan, dat niet duidelijk is welke opties fabrieksopties zijn (die een hogere restwaarde hebben) en welke opties individueel zijn, dat het bedrag van de opties van € 5.125 te laag is omdat de waarde van de opties € 9.101 moet zijn, en tot slot dat belanghebbendes taxateur ten onrechte niet de uitvoering metallic lak heeft gekozen.
4.5.
Ter bepaling van de handelsinkoopwaarde dient te worden aangesloten bij de koerslijst van de auto waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst aanleunen bij die van de te registreren auto. [4]
4.6.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd aangegeven niet te kunnen verklaren waardoor het verschil in de waarde van de opties wordt veroorzaakt, omdat de koerslijst van Eurotaxglass's het basismodel en de opties niet duidelijk specificeert. Belanghebbende heeft verder ter zitting erkend dat de uitvoering van de auto metallic lak is en dat de koerslijst van AutotelexPro het correcte optiepakket weergeeft. Gelet hierop, is het Hof van oordeel dat in dit geval de referentieauto van de koerslijst van AutotelexPro wat betreft de eigenschappen en kenmerken ervan het dichtste aanleunt tegen die van de auto. Daarom kan de koerslijst van Eurotaxglass's in dit geval niet worden gebruikt om de afschrijving van de auto mee te bepalen. Het Hof komt reeds hierom niet meer toe aan de vraag of belanghebbende in hoger beroep nog een beroep kan doen op een extra afslag van 10% op de koerslijst van Eurotaxglass's.
Handelsinkoopwaarde: koerslijst AutotelexPro
4.7.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [5] volgt dat ter bepaling van de historische nieuwprijs in aanmerking moet worden genomen het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs inclusief opties € 108.450 moet zijn, uitgaande van een CO2-uitstoot van 212 gr/km en het BPM-tarief van 2018.
4.8.
De Inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de handelsinkoopwaarde die volgt uit de koerslijst AutotelexPro niet juist kan zijn, omdat die is gebaseerd op een referentieauto met een uitstoot van 207 gr/km. Ook is de referentieauto volgens de uitdraai van AutotelexPro 75 kg lichter dan de auto, wat volgens de Inspecteur niet anders kan worden verklaard dan dat de auto méér opties heeft (en daardoor zwaarder is) dan de referentieauto. Dat betekent dat de referentieauto dus niet het best gelijkende referentievoertuig is. De Inspecteur stelt zich daarom op het standpunt dat moet worden aangenomen dat de handelsinkoopwaarde te laag is, gelet op de hogere uitstoot van de auto.
4.9.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende toegelicht dat de koerslijst van AutotelexPro zó werkt, dat de weergegeven handelsinkoopwaarde van een daarin getoonde auto stijgt als opties worden toegevoegd. De door AutotelexPro bij die auto weergegeven CO2-uitstoot stijgt echter níet mee al naar gelang meer opties worden toegevoegd. De in de koerslijst weergegeven CO2-uitstoot is de uitstoot die behoort bij het basismodel, aldus de gemachtigde, en AutotelexPro heeft geen voorziening in zijn koerslijst ingebouwd die een koppeling maakt tussen opties en de bijbehorende CO2-uitstoot. Hetzelfde geldt volgens de gemachtigde voor de weergegeven historische nieuwprijs; ook die stijgt in AutotelexPro niet mee naar gelang meer opties worden toegevoegd. Zowel de weergegeven CO2-uitstoot als de historische nieuwprijs zijn die van het basismodel, die in dit geval een uitstoot heeft van 207 gr/km.
4.10.
De Inspecteur heeft deze toelichting ter zitting onderschreven. Het Hof zal daarom ook hiervan uitgaan.
4.11.
Partijen zijn het verder eens dat het verschil in uitstootwaarde wordt veroorzaakt door extra opties die niet in het basismodel zitten maar wel kunnen worden toegevoegd, omdat die in het algemeen een auto zwaarder maken en dat leidt in het algemeen tot een hogere CO2-uitstoot. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende aldus aannemelijk gemaakt dat de handelsinkoopwaarde die wordt getoond in de koerslijst van AutotelexPro is afgestemd op de opties die zijn aangevinkt. Dit betekent dat die handelsinkoopwaarde ook behoort bij een CO2-uitstoot die overeenstemt met (het extra gewicht als gevolg van) die opties. Gelet hierop is ook de verklaring van belanghebbende aannemelijk dat, anders dan door de Inspecteur ter zitting is betoogd, het in de koerslijst weergegeven gewicht het gewicht van het basismodel is dat ook niet meestijgt als opties worden toegevoegd. In dit geval is dus aannemelijk dat de in AutotelexPro getoonde referentieauto in werkelijkheid dezelfde CO2-uitstoot heeft als de auto hoewel een lagere CO2-uitstoot staat weergegeven. Dit betekent dat het betoog van de Inspecteur feitelijke grondslag mist.
4.12.
De Inspecteur heeft tot slot ter zitting gesteld dat moet worden betwijfeld of de door AutotelexPro weergegeven rest-BPM correct is en dat ook daarom niet aannemelijk is dat de getoonde handelsinkoopwaarde correct is. De Inspecteur heeft echter, desgevraagd, niet kunnen aangeven hoe de rest-BPM niet een correcte weergave zou kunnen zijn van de rest-BPM van een (referentie)auto die verder dezelfde CO2-uitstoot heeft als de auto. Het Hof ziet in dat betoog dan ook geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de handelsinkoopwaarde te twijfelen.
Interne compensatie; verplicht naheffen op basis van de forfaitaire tabel?
4.13.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij de aangifte overgelegde taxatierapport niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen in Bijlage I van de Uitvoeringsregeling BPM en dat om die reden de taxatiemethode van artikel 10, achtste lid, van de Wet BPM niet was toegestaan. Dan zou volgens de Inspecteur uit het wettelijk systeem volgen dat moet worden nageheven op basis van de forfaitaire tabel.
4.14.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling BPM neergelegde vereisten zijn opgenomen om de Inspecteur in staat te stellen de in het taxatierapport opgevoerde waarde te controleren en om waar nodig handhavend op te kunnen treden. Taxatierapporten die niet voldoen aan de bij de Uitvoeringsregeling BPM te stellen voorwaarden kunnen niet als bewijs dienen voor de bepaling van het bedrag van de afschrijving van de waarde van het desbetreffende voertuig, tenzij de inspecteur oordeelt dat de tekortkoming van het taxatierapport van dien aard is dat die zich leent voor herstel binnen een redelijke termijn en dit herstel binnen deze redelijke termijn plaatsvindt. Indien deze mogelijkheid tot herstel niet geboden of benut wordt, bepaalt de inspecteur overeenkomstig het geldend recht de werkelijke waarde van genoemd voertuig. [6]
4.15.
In dit geval heeft de Inspecteur – in navolging van DRZ – zich op het standpunt gesteld dat het taxatierapport van belanghebbende niet kan dienen ter onderbouwing van de door belanghebbende voorgestane afschrijving en dus evenmin van de aangegeven belasting. In een dergelijke situatie is het aan de Inspecteur om overeenkomstig de Wet BPM de verschuldigde BPM vast te stellen. Bij het opleggen van een naheffingsaanslag is de Inspecteur gehouden om te blijven binnen de grenzen van artikel 110 VWEU. Dat betekent dat, als de Inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag aan de hand van de hem op dat moment ter beschikking staande gegevens over het desbetreffende motorrijtuig in staat is om het voor de belastingplichtige meest gunstige BPM-tarief of de meest gunstige maatstaf van heffing te bepalen, hij uit eigen beweging dat meest gunstige tarief of die meest gunstige heffingsmaatstaf moet toepassen. [7]
4.16.
Van een verplichting om na te heffen op basis van de forfaitaire afschrijvingstabel is dus geen sprake als de benodigde gegevens voorhanden zijn die leiden tot een lagere verschuldigde belasting. In de kennisgeving van de naheffingsaanslag van 9 oktober 2020 heeft de Inspecteur één en ander kennelijk al correct onder ogen gezien, omdat daarin uitdrukkelijk is gekozen voor de koerslijst die voor belanghebbende het meest gunstig is. Bovendien heeft belanghebbende in dit geval ervoor gekozen om bij het aanwenden van rechtsmiddelen de afschrijvingsmethode te wijzigen in de koerslijstmethode, zoals is toegestaan overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2016 [8] en het beleid van de Belastingdienst [9] waarnaar het Hof hierboven heeft verwezen. In dat geval wordt die afschrijvingsmethode beoordeeld. Het Hof wijst het beroep op interne compensatie daarom af.
Belastingrente
4.17.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de naheffingsaanslag betreft.
Slotsom
4.18.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De verschuldigde BPM bedraagt € 17.311, uitgaande van een historische nieuwprijs van € 108.450 met een historische bruto BPM van € 35.493 (tarief 2018), een handelsinkoopwaarde van € 62.447 en extra leeftijdskorting die is berekend vanaf 6 december 2019. De naheffingsaanslag wordt daarom verminderd tot (€ 17.311 -/- € 15.412 =) € 1.899.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Omdat het Hof het beroep en het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 548 (hoger beroep) en € 360 (beroep) te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 620 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor hoorzitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 310), € 1.750 voor de kosten in eerste aanleg (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 875) en € 1.750 voor de kosten in hoger beroep (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 875), ofwel in totaal op € 4.120.
Opmerking verdient dat de in onderdeel 5 genoemde bedragen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 19a, lid 4, Wet BPM uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.899,
– vermindert de belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.120,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 908 in verband met het beroep en het hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 30 april 2024
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. Van Amsterdam.
( A.I. van Amsterdam)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: 1 mei 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

2.Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:421.
3.https://kennisgroepen.belastingdienst.nl onder KG:013:2023:5 en KG:013:2022:6
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.3.
6.Kamerstukken II, 2014/2015, 34 002, nr. 3, MvT Belastingplan 2015.
7.Hoge Raad 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:440, r.o. 3.2.2.
8.Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:421.
9.Standpunt Kennisgroep auto van 26 mei 2023, KG:013:2025:5.