ECLI:NL:GHARL:2024:330

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.329.798
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens tekortkoming bewindvoerder in het kader van bewindvoering

In deze zaak hebben verzoekers, die onder bewind stonden, een schadevergoeding gevraagd van hun bewindvoerder wegens een toerekenbare tekortkoming. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 16 januari 2024 uitspraak deed. De verzoekers waren van mening dat de bewindvoerder, [verweerder], tekortgeschoten was in zijn zorgplicht, met name in het niet tijdig betalen van de hypotheekrente van hun woonark. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de bewindvoerder aansprakelijk was voor een bedrag van € 2.595,01, maar de verzoekers waren het niet eens met deze beslissing en gingen in hoger beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. De bewindvoerder had te maken met een zeer problematische financiële situatie van de verzoekers, die onvoldoende middelen hadden om aan hun verplichtingen te voldoen. Het hof concludeerde dat de keuzes die de bewindvoerder had gemaakt, gezien de omstandigheden, begrijpelijk waren en dat er geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming.

De verzoekers voerden aan dat de achterstand in de hypotheekrente was toegenomen door het handelen van de bewindvoerder, maar het hof wees dit verzoek af. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter, maar voegde een vaststelling toe dat het langdurig niet betalen van de hypotheekrente geen toerekenbare tekortkoming van de bewindvoerder was. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.798
(zaaknummers rechtbank Gelderland 10141213 en 10437207)
beschikking van 16 januari 2024
inzake
[verzoeker], en
[verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekers] ,
advocaat: mr. E.A.M. Brugman,
en
in zijn hoedanigheid als bewindvoerder [verweerder],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerders in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. T.J.G. Heideveld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 juli 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties:
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- het journaalbericht van mr. Heideveld van 30 november 2023 met producties;
- het journaalbericht van mr. Brugman van 30 november 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoekers] , bijgestaan door hun advocaat;
- [verweerder] , bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Bij beschikkingen van de kantonrechter te Tiel van 7 november 2012 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekers] vanwege zijn/haar geestelijke of lichamelijk toestand en is [verweerder] benoemd tot bewindvoerder.
3.2
In het vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 mei 2017 is ten aanzien van [verzoekers] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (verder: WSNP) uitgesproken.
In het vonnis van de rechtbank Gelderland van 22 februari 2018 is de toepassing van de WSNP tussentijds beëindigd zonder dat een schone lei is verleend. Dit vonnis is in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2018 bekrachtigd.
3.3
In de beschikking van de rechtbank Gelderland van 25 mei 2020 zijn de bewinden van [verzoekers] met ingang van 1 juli 2020 opgeheven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter:
- [verweerder] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.595,01 aan [verzoekers] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021, in verband met fouten ter zake het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering van 2017 tot en met 2019;
- [verweerder] veroordeeld in de proceskosten, op dat moment begroot op € 152,00, en de nakosten;
- de vordering voor het overige afgewezen.
4.2
[verzoekers] zijn het niet eens met een aantal beslissingen van de kantonrechter en komen daarom in hoger beroep van de bestreden beschikking. Zijverzoeken het hof de bestreden beschikking partieel te vernietigen en
Primair
- [verweerder] te veroordelen tot betaling van de door hen geleden schade ter zake van de volledige verkoop van de woonark van € 300.000,-,
Subsidiair
- [verweerder] te veroordelen tot betaling van de door hen geleden schade van € 256.000,-, zijnde het verschil tussen de verkoopprijs van de openbare verkoop van hun woonark en de waarde van de verkoopprijs van de executieverkoop, althans een bedrag dat het hof juist acht, en
- [verweerder] te veroordelen tot een schadevergoeding van € 18.025,17 ter zake de toegenomen achterstand in de rentebetalingen van de hypotheek over de periode van 1 december 2012 tot en met 1 februari 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2016 tot en met de dag van de algehele voldoening, althans een bedrag dat het hof juist acht.
4.3
[verweerder] voert verweer in het principaal hoger beroep en komt op zijn beurt in incidenteel hoger beroep.
[verweerder] vraagt het hof in het principieel hoger beroep voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verzoekers] niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, althans de grieven af te wijzen.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt [verweerder] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de door de kantonrechter vastgestelde tekortkoming van [verweerder] ter zake het voldoen van de hypotheekrente en te bepalen dat het langdurig niet betalen van de hypotheekrente een niet aan [verweerder] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder toe te rekenen fout is geweest.
[verweerder] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verzoekers] te veroordelen in de (na)kosten van het geding.
4.4
[verzoekers] voeren verweer in het incidenteel hoger beroep en vragen het hof om de grief van [verweerder] in het incidenteel hoger beroep af te wijzen als zijnde onjuist en/of ongegrond met veroordeling van [verweerder] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de (na)kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader
5.1
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 BW, volgens artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing bij bewind, kan de rechter (ambtshalve) de schade vaststellen die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
toerekenbare tekortkoming
5.2
[verzoekers] hebben bij de kantonrechter gesteld dat er ruimte was in het budget voor het voldoen van de hypotheekrente van hun woonark vanaf 2012. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking overwogen dat [verweerder] ter zitting heeft bevestigd dat er ruimte was in het budget voor de rentebetalingen en dat de rente ook is betaald. Uit de stukken blijkt echter dat [verweerder] pas eind 2014 tot betaling van de rente is overgegaan. Omdat [verweerder] dit volgens de kantonrechter niet nader heeft toegelicht, heeft de kantonrechter aangenomen dat het niet betalen van de hypotheekrente in 2013 tot november 2014 een aan hem toerekenbare tekortkoming is geweest.
5.3
[verweerder] heeft in zijn incidenteel hoger beroep aangevoerd dat hij van mening is dat het niet betalen van de hypotheekrente geen tekortkoming is die aan hem kan worden toegerekend, omdat er geen budget beschikbaar was om de hypotheekrente van te kunnen betalen. [verzoekers] betwisten dit.
5.4
Het hof overweegt als volgt. [verweerder] heeft in hoger beroep toegelicht dat bij aanvang van het bewind in november 2012 hij een situatie aantrof waarin [verzoekers] financieel geen ruimte hadden om in hun basisbehoeften te voorzien en hun vaste lasten te voldoen, waarbij beslagen lagen op hun inkomens en op hun woonark. Het maandinkomen van [verzoekers] bedroeg steeds ongeveer € 2.000,- netto per maand, zonder aftrek van loon- en derdenbeslagen. Uit de als productie 7 door [verweerder] in hoger beroep overgelegde jaarverantwoordingen blijkt wat de inkomsten en uitgaven, als ook aflossingen per maand en jaarlijks zijn geweest. [verzoekers] hebben niet betwist dat de kantonrechter de jaarlijkse door [verweerder] ingediende rekening en verantwoording van hun bewind steeds heeft geaccordeerd. [verweerder] heeft uitgelegd dat het deel van de inkomsten dat destijds door middel van loon- en derdenbeslag is afgedragen aan de schuldeisers is opgenomen onder de post “aflossing schulden”. De bedragen ter zake van beslagen heeft [verweerder] nog weer nader onderbouwd met producties 8 (bankposten 2014) en 9 (brief SVB 20 augustus 2014). Vanwege deze loonbeslagen was er volgens [verweerder] niet veel keuze op welke wijze het budget van [verzoekers] kon worden besteed omdat het te besteden budget veelal lager was dan het inkomen. Uit de jaarverantwoording 2013 volgt dat er een overschot was van slechts € 401,22 en in 2014 was er sprake van een tekort van € 411,68.
Verder stelt [verweerder] dat er destijds, vanuit een situatie van tekorten, prioriteiten moesten worden gesteld en er om die reden voor is gekozen om de achterstand bij de gasleverancier in te lopen om deze leverancier te bewegen weer gas aan [verzoekers] te gaan leveren. Ook moest er onderhoud aan de auto van [verzoekster] worden gepleegd en had dat prioriteit omdat [verzoekster] afhankelijk was van deze auto om inkomen te kunnen verwerven.
Uit de als productie 12 door [verweerder] overgelegde schuldenoverzichten per 1 januari 2013 en 2014 leidt het hof af dat de schulden van [verzoekers] naast de hypotheekschuld en de achterstanden in de hypotheekbetalingen in totaal bijna € 82.000,- bedroegen.
Het hof is van oordeel dat [verweerder] met voormelde stukken en toelichting voldoende nader heeft onderbouwd dat, gelet op de inkomsten van [verzoekers] en het gebrek aan vermogen, sprake was van een zeer problematische financiële situatie, dat de financiële ruimte voor het voldoen van de hypotheekrente voor de woonark ontbrak en er pas in november 2014 weer budget beschikbaar kwam om de hypotheekrente weer (gedeeltelijk) te kunnen gaan voldoen. De stelling van [verzoekers] dat de eerste jaren sprake was van een gelijk budget en daarom onbegrijpelijk is dat er aanvankelijk geen hypotheekrente kon worden betaald en naderhand op aandringen van [de bank] wel, snijdt daarom geen hout. Ook het overzicht inkomsten en uitgaven van [verzoekers] dat als productie 1 bij productie 9 (akte wijziging en vermeerdering eis) van [verzoekers] weerlegt dit niet. De bewindvoerder had eerst te maken met heel forse bedragen waarop beslag was gelegd.
Het is de taak van een bewindvoerder om te zorgen voor stabilisatie van de financiële situatie en het hervatten van betaling van de vaste lasten, maar het ontbrak de bewindvoerder aan voldoende financiële middelen om dit allemaal tegelijk uit te voeren. De keuzes die de bewindvoerder heeft gemaakt zijn begrijpelijk en gelet op de beslagen die waren gelegd deels ook onvermijdelijk. Er is daarom geen sprake van een toerekenbare tekortkoming naar het oordeel van het hof.
schade vanwege achterstand in de hypotheekrente
toegenomen achterstand
5.5
[verzoekers] hebben in hun tweede grief aangevoerd dat zij schade hebben geleden vanwege het feit dat de achterstand ter zake het hypotheekdeel 923796118 door het handelen van [verweerder] is toegenomen van € 6.682,92 op 1 december 2012 naar € 24.908,03 op 1 februari 2016. Zij vinden dat [verweerder] deze schade, een bedrag van € 18.025,07, aan hen dient te vergoeden.
Nu het hof van oordeel is dat geen sprake is van een aan [verweerder] toerekenbare tekortkoming voor wat betreft de betaling van de hypotheekrente, zal dit verzoek van [verzoekers] door het hof worden afgewezen.
veiling woonark
5.6
[verzoekers] hebben in hun eerste grief aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat niet blijkt dat het niet betalen van de hypotheekrente in 2013 en 2014 de enige en/of doorslaggevende reden was voor de veiling van de woonark. Voor [verzoekers] lijkt dit het kernpunt van het hoger beroep te zijn. Zij zijn ervan overtuigd dat zij de woonark hadden kunnen behouden als de bewindvoerder zijn werk beter zou hebben gedaan.
Het hof is van oordeel dat deze overtuiging onjuist is. De bewindvoerder is zoals hierboven al besproken niet tekortgeschoten in zijn verplichtingen. Bovendien zelfs als de bewindvoerder wel rentebetalingen zou hebben verricht zou het naar alle waarschijnlijkheid tot verkoop van de woonark zijn gekomen. Zo slecht stonden [verzoekers] er nu eenmaal financieel voor. Het hof stelt op basis van de feiten en omstandigheden vast dat vanwege de (zeer) beperkte financiële middelen die [verzoekers] hadden, het oplossen van de enorme schuldenlast met behoud van de woonark en ligplaats (eigenlijk al sinds het begin van de onderbewindstelling) geen reële optie was. De bank mag in een dergelijke situatie met het oog op bepaalde omstandigheden beslissen om tot verkoop of veiling over te gaan. Uit de stukken blijkt verder dat [verzoekers] vervolgens onvoldoende hebben meegewerkt aan een taxatie van de woonark. De bank is daarom overgegaan tot veiling van de woonark zonder dat de woonark aan de binnenkant is getaxeerd en dit heeft mogelijk tot een lagere verkoopopbrengst geleid.
conclusie
5.7
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de grieven van [verzoekers] in het principaal hoger beroep falen. De grief van [verweerder] in het incidenteel hoger beroep slaagt. Het hof is anders dan de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een aan [verweerder] toerekenbare tekortkoming. Dit leidt echter niet tot een andere uitkomst, omdat de kantonrechter geen rechtsgevolgen aan de toerekenbare fout heeft verbonden. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen, maar wel aanvullen met een vaststelling als na te melden.
5.8
Het hof ziet aanleiding om de kosten van dit hoger beroep te compenseren, in die zien dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 april 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen:
stelt aanvullend vast dat het langdurig niet betalen van de hypotheekrente van de woonark van [verzoekers] een niet aan [verweerder] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder toe te rekenen tekortkoming is geweest;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, K. Mans en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 16 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.