ECLI:NL:GHARL:2024:332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.331.622
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag over minderjarige en gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder alleen het gezag over de minderjarige, terwijl de vader, verweerder, dit niet had. De rechtbank Overijssel had in eerdere beschikkingen het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek en het verzoek tot vernietiging van de erkenning van de vader afgewezen. De vader had de minderjarige erkend en de rechtbank had de minderjarige onder toezicht gesteld tot 5 juni 2024.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2023 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming. De moeder verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen. De vader verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Het hof oordeelde dat, conform de hoofdregel, ouders gezamenlijk belast moeten zijn met het gezag over hun kind. Het hof wees erop dat de moeder niet aannemelijk had gemaakt dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof benadrukte dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de vader, ondanks zijn beperkte kennis van de minderjarige, in staat is om in het belang van het kind beslissingen te nemen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Overijssel, voor zover deze betrekking had op het gezag over de minderjarige, en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.622
(zaaknummer rechtbank Overijssel 278062)
beschikking van 16 januari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.W. Bovenmars-Wilmink te Enschede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 19 oktober 2022 en 5 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 5 juni 2023 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 augustus 2023 en
  • het verweerschrift van de vader.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 december 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • twee vertegenwoordigers van de GI en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019. De vader heeft [de minderjarige] erkend. Tot de bestreden beschikking was de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 19 oktober 2022 heeft de rechtbank:
  • het zelfstandige verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek (DNA-onderzoek) te gelasten en het subsidiaire verzoek tot vernietiging van de erkenning afgewezen;
  • de raad verzocht te rapporteren en te adviseren over de omgangsregeling die het meest in het belang van [de minderjarige] is en over het gezamenlijk gezag, en
  • de beslissing voor het overige aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 5 juni 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 5 juni 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • de vader - samen met de moeder - belast met het gezag over [de minderjarige] ;
  • het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator afgewezen en
  • de beslissing over de zorg- en contactregeling aangehouden.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om naast de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer. Hij vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de vader naast de moeder belast moet zijn met het gezag over [de minderjarige] . Het hof is dus, net als de rechtbank en zoals ook de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft herhaald, van oordeel dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van de hoofdregel dat ouders gezamenlijk worden belast met het gezag. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
Het wettelijk uitgangspunt is dat gezamenlijk gezag van ouders over een kind in het belang van dat kind is en niet het tegendeel, zoals de moeder kennelijk bedoelt te betogen. Dat betekent dat het op haar weg ligt om de hiervoor onder 5.1 geciteerde a- of b-grond aannemelijk te maken door het stellen van
feitenwaarop een dergelijke gevolgtrekking zou moeten berusten. De moeder voert aan dat de vader [de minderjarige] niet kent en dat hij daardoor niet in staat is om in het belang van [de minderjarige] beslissingen te nemen. Het hof overweegt dat bij de moeder geen enkele ruimte bestaat om de vader toe te laten in het leven van [de minderjarige] . De moeder verzet zich ook sterk tegen contact tussen de vader en [de minderjarige] . Met andere woorden: de moeder is - op dit moment - niet in staat om [de minderjarige] emotionele toestemming te geven om contact met haar vader te hebben. De vader heeft in zijn handelen tot heden juist het belang van [de minderjarige] vooropgesteld en zich terughoudend opgesteld om contact met [de minderjarige] te hebben. Hij volgt daarin de aanwijzingen van de GI en de hulpverlening. Dat een afwijzing in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, is dan ook niet gebleken.
Ook voert de moeder aan dat eerst contact tussen de vader en [de minderjarige] tot stand dient te komen voordat hij met het gezag over [de minderjarige] belast kan worden. Ook dat standpunt is niet juist. Weliswaar weet de vader op dit moment uit eigen ervaring nog weinig van [de minderjarige] , maar daarin zal weldra verandering komen. De GI kan en zal de vader binnen de ondertoezichtstelling informeren over (de ontwikkelingen van) [de minderjarige] en de GI begeleidt de ouders bij de totstandkoming van een zorgregeling. Het hof benadrukt in dit kader dat de rechtbank recent een voorlopige zorgregeling heeft vastgesteld.
Er is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake van een risico, laat staan een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem en verloren zou raken tussen de ouders. Voor zover de moeder een dergelijk risico vreest, is zij de eerst aangewezene om stappen te zetten om dat te voorkomen door de vader toe te laten in het leven van [de minderjarige] en het ouderschap van en gezag over [de minderjarige] aldus gezamenlijk vorm en inhoud te geven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op het gezag over [de minderjarige] , bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 5 juni 2023, voor zover deze beschikking ziet op het gezag over [de minderjarige] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.P. den Hollander en K. Mans, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 16 januari 2024 door mr. Den Hollander uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.