ECLI:NL:GHARL:2024:336

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.333.864
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening uithuisplaatsing van een minderjarige en de gevolgen voor de hechtingsrelatie met pleegouders

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2022. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige1], maar de ouders zijn sinds augustus 2022 uit elkaar. Na een periode van overbelasting is [de minderjarige1] op zes weken leeftijd in een crisispleeggezin geplaatst en woont sindsdien in een perspectief biedend pleeggezin. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel heeft op 25 juli 2023 de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] goedgekeurd, wat de moeder niet accepteert. Zij heeft hoger beroep ingesteld om de beslissing te vernietigen en [de minderjarige1] terug te plaatsen bij haar.

Tijdens de zitting op 12 december 2023 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de raad, de jeugdbeschermer en de pleegouders aanwezig waren. Het hof oordeelt dat de beslissing van de kinderrechter goed onderbouwd is. De hechtingsrelatie tussen [de minderjarige1] en de pleegouders is cruciaal en mag niet verstoord worden. De moeder heeft in de afgelopen maanden nauwelijks contact gehad met [de minderjarige1], wat de hechting bemoeilijkt. Het hof benadrukt dat voor een veilige hechting minimaal wekelijks contact noodzakelijk is, wat momenteel niet het geval is.

Het hof concludeert dat de moeder beperkt belastbaar is, vooral nu zij ook voor haar andere kind, [de minderjarige3], zorgt. Gezien de omstandigheden en de ontwikkeling van [de minderjarige1] in het pleeggezin, bevestigt het hof de beslissing van de kinderrechter om de uithuisplaatsing te handhaven tot 25 juli 2024. De beschikking is openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.864
(zaaknummer rechtbank Overijssel 299646)
beschikking van 16 januari 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster]
(de moeder),
wonende op een bij het hof bekend adres,
advocaat: L.J.A. Eshuis-Nijmeijer in Almelo.
belanghebbenden zijn:
de raad voor de kinderbescherming
(de raad),
in Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
(de William Schrikker Stichting)
in Amsterdam,
en
de pleegouders,
per adres van de William Schrikker Stichting.
informant is:
[de vader]
(de vader),
wonende op een bij het hof bekend adres,

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de uithuisplaatsing van: [de minderjarige1] (roepnaam: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2022 in [plaats1] .

2.Belangrijke informatie

De moeder heeft het gezag over [de minderjarige1] . Dat betekent dat de moeder de belangrijke beslissingen over [de minderjarige1] kan nemen.
De ouders zijn sinds augustus 2022 uit elkaar.
[de minderjarige1] heeft de eerste weken na zijn geboorte met de moeder bij een OKB (Ouder Kind Behandelgroep) van [naam1] gewoond.
Toen [de minderjarige1] zes weken oud was is hij in een crisispleeggezin geplaatst, omdat de moeder overbelast was. Vanaf 9 december 2022 woont [de minderjarige1] in het huidige (perspectief biedende) pleeggezin.
De moeder heeft nog twee andere kinderen. Een oudere zoon, genaamd [de minderjarige2] , van zeveneneenhalf jaar oud. [de minderjarige2] is vanaf het moment dat hij een paar weken oud was uit huis geplaatst. De moeder heeft geen gezag over hem.
[in] 2023 heeft de moeder samen met haar nieuwe partner, [naam2] , een dochter gekregen, genaamd [de minderjarige3] . [de minderjarige3] woont bij hen en wordt met professionele ondersteuning door hen verzorgd en opgevoed.
[in] 2023 is de moeder met [naam2] getrouwd.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, heeft op 25 juli 2023 op verzoek van de raad [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting tot 25 juli 2024 en een machtiging verleend om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een pleeggezin tot 25 juli 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard (dat wil zeggen dat die beslissing meteen kan worden uitgevoerd, ook al is er hoger beroep ingesteld).

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in het pleeggezin en stelt daarom hoger beroep in.
De moeder verzoekt het hof de beslissing over de uithuisplaatsing te vernietigen en dit verzoek van de raad alsnog af te wijzen en te bepalen dat [de minderjarige1] weer wordt teruggeplaatst bij haar.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van de moeder met bijlagen (ingekomen op 24 oktober 2023);
- het verweerschrift van de raad.
Op 12 december 2023 is het verzoek van de moeder door het hof tijdens een zitting behandeld. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • de jeugdbeschermer van de William Schrikker Stichting,
  • de pleegouders van [de minderjarige1] .

6.De redenen voor de beslissing

Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter op goede gronden is gegeven en moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissing van de kinderrechter dat [de minderjarige1] bij de pleegouders woont en moet blijven wonen.
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW).
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat de hechtingsrelatie die [de minderjarige1] met de pleegouders heeft opgebouwd niet moet worden verstoord. [de minderjarige1] heeft tijdens de zwangerschap van de moeder en de eerste weken van zijn leven bij de moeder spanningen ervaren. Dit heeft tot gevolg gehad dat [de minderjarige1] een onrustige baby was die veel huilde en veel spanningen in zijn lijfje had. Na een paar maanden bij de pleegouders te hebben gewoond werd [de minderjarige1] rustiger. Hij ontwikkelt zich nu goed en de pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verteld dat er geen echte bijzonderheden meer worden waargenomen. [de minderjarige1] kan nog niet zelfstandig lopen, maar de fysiotherapeut heeft hierover tegen de pleegouders gezegd dat dat niet abnormaal is op deze leeftijd.
[de minderjarige1] woont inmiddels een heel jaar bij de pleegouders en is bezig om zich aan hen te hechten. De jeugdbeschermer heeft dat ook waargenomen. Zij ziet dat [de minderjarige1] zich in gezelschap richt op zijn pleegouders en hun nabijheid zoekt. Dat maakt dat wanneer nu gewerkt zou gaan worden aan een terugplaatsing van [de minderjarige1] naar de moeder, [de minderjarige1] zijn gevoel van veiligheid en geborgenheid bij de pleegouders gaat verliezen. Dit zal naar verwachting, nog meer dan gewoonlijk het geval zou zijn, grote negatieve gevolgen hebben voor de ontwikkeling van [de minderjarige1] , omdat hij al een beschadigd kind is.
Een ander maar ook groot bezwaar tegen het werken aan een terugplaatsing bij de moeder vormt het feit dat de moeder en [de minderjarige1] het afgelopen half jaar nauwelijks tot geen contact met elkaar hebben gehad. De moeder stelt dat zij hiertoe niet in staat was vanwege gezondheidsproblemen gedurende haar zwangerschap en de komst van [de minderjarige3] en dat dit haar niet mag worden aangerekend, maar dit maakt de feitelijke situatie niet anders. De raad heeft toegelicht dat voor een veilige hechting minimaal eenmaal per week contact tussen de moeder en [de minderjarige1] noodzakelijk is.
De moeder moet haar band met [de minderjarige1] nu opnieuw gaan opbouwen. Het is daarvoor belangrijk dat de moeder goed gaat samenwerken met de jeugdbeschermer en zorgt dat zij, zeker ook bij de eerste contacten met [de minderjarige1] , volledig beschikbaar voor hem is en zich helemaal op hem kan richten. Het is begrijpelijk dat de jeugdbeschermer daarom als voorwaarde heeft gesteld dat de moeder de eerste keren dat zij [de minderjarige1] weer ziet baby [de minderjarige3] niet kan meenemen. Afgewacht moet worden hoe de eerste ontmoetingen gaan verlopen en of de moeder voldoende kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige1] die nu al een peuter is. De komende maanden zal in ieder geval nog geen sprake zijn van echte hechting van [de minderjarige1] aan de moeder. Dit gegeven maakt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] zeker tot 25 juli 2024 noodzakelijk zal blijven.
Tot slot is voor hof ook van belang dat uit het dossier in deze zaak blijkt dat de moeder beperkt belastbaar is. De moeder zorgt nu voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige3] en zij wordt daarbij geholpen door de vader van [de minderjarige3] maar ook met intensieve hulp (drie keer per week) van [naam1] . De raad voert aan dat er wel enige zorgen zijn voor de langere termijn. Gelet op alle omstandigheden die zich hebben afgespeeld de afgelopen paar jaar, acht het hof het risico groot dat de zorg voor [de minderjarige1] een te zware taak voor de moeder vormt naast de zorg die zij al heeft voor [de minderjarige3] en dat dan de belangen van [de minderjarige3] ook in gevaar komen.
Dit alles tezamen maakt dat het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft gegeven. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter (in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo) van 25 juli 2023 ten aanzien van de verleende machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.P. den Hollander en K. Mans, bijgestaan door de griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.