In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2022. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige1], maar de ouders zijn sinds augustus 2022 uit elkaar. Na een periode van overbelasting is [de minderjarige1] op zes weken leeftijd in een crisispleeggezin geplaatst en woont sindsdien in een perspectief biedend pleeggezin. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel heeft op 25 juli 2023 de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] goedgekeurd, wat de moeder niet accepteert. Zij heeft hoger beroep ingesteld om de beslissing te vernietigen en [de minderjarige1] terug te plaatsen bij haar.
Tijdens de zitting op 12 december 2023 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de raad, de jeugdbeschermer en de pleegouders aanwezig waren. Het hof oordeelt dat de beslissing van de kinderrechter goed onderbouwd is. De hechtingsrelatie tussen [de minderjarige1] en de pleegouders is cruciaal en mag niet verstoord worden. De moeder heeft in de afgelopen maanden nauwelijks contact gehad met [de minderjarige1], wat de hechting bemoeilijkt. Het hof benadrukt dat voor een veilige hechting minimaal wekelijks contact noodzakelijk is, wat momenteel niet het geval is.
Het hof concludeert dat de moeder beperkt belastbaar is, vooral nu zij ook voor haar andere kind, [de minderjarige3], zorgt. Gezien de omstandigheden en de ontwikkeling van [de minderjarige1] in het pleeggezin, bevestigt het hof de beslissing van de kinderrechter om de uithuisplaatsing te handhaven tot 25 juli 2024. De beschikking is openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.