ECLI:NL:GHARL:2024:3378

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
200.339.436/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en de rol van de ouders in de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige is sinds 18 november 2021 uit huis geplaatst bij de opa en oma aan de vaderszijde, omdat de ouders, de vader en de moeder, niet in staat waren om voor hem te zorgen door hun verslaving aan drugs. De kinderrechter had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die geldig is tot 13 juni 2024. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken. De gecertificeerde instelling (GI) heeft echter verzocht om de beslissing in stand te houden.

Tijdens de zitting op 23 april 2024 heeft het hof de vader, zijn advocaat, vertegenwoordigers van de GI en de pleegvader (opa) gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de vader grote stappen heeft gemaakt in zijn herstel, waaronder het stoppen met drugsgebruik en het verkrijgen van een eigen woning. Desondanks oordeelt het hof dat de minderjarige voorlopig bij de opa en oma moet blijven wonen, omdat hij daar veilig is gehecht en de noodzakelijke zorg en opvoeding ontvangt. Het hof benadrukt dat er eerst uitvoering moet worden gegeven aan een recent advies voor een co-ouderschapsregeling voordat verdere stappen kunnen worden gezet. De beslissing van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en de machtiging tot uithuisplaatsing blijft noodzakelijk in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.436
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 567908
beschikking van 16 mei 2024
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kinderrechter optrad als belanghebbende
verzoeker in hoger beroep
hierna: de vader
advocaat: mr. L.E. Toet
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland
die is gevestigd in Amersfoort
en bij de kinderrechter optrad als verzoekster
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de GI
en
[de moeder]
die woont op een bij het hof bekend adres
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de moeder
en
[de pleegouders]
die wonen op een bij het hof bekend adres
belanghebbenden in hoger beroep
hierna ook: de pleegouders/ de opa en oma
1. Samenvatting van de beslissing
[de minderjarige] is uit huis geplaatst bij de opa en oma (vaderszijde). Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is geboren [in] 2021. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] staat onder toezicht van de GI. Hij woont sinds 18 november 2021 bij de opa en oma.
2.2.
De GI heeft de kinderrechter verzocht [de minderjarige] uit huis te mogen plaatsen. De kinderrechter heeft de GI hiervoor een machtiging gegeven. Die machtiging geldt
tot 13 juni 2024 (beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 13 februari 2024).
2.3.
De vader is het niet eens met die beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt. De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
2.4.
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift
  • een journaalbericht namens de vader van 10 april 2024
  • een brief van de GI
2.5.
De zitting bij het hof was op 23 april 2024. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI
  • de pleegvader/ opa

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1.
De GI kan de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven een kind uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek van het kind. [1]
Wat vindt het hof?
3.2
[de minderjarige] is op 18 november 2021 met spoed bij de opa en de oma geplaatst, omdat het op dat moment niet goed ging met zowel de vader als de moeder, onder meer omdat zij allebei verslaafd waren aan drugs (GHB en amfetamine). Hierdoor konden zij niet goed voor [de minderjarige] zorgen. Voor beide ouders is het 2thepoint-traject bij [naam1] ingezet om te onderzoeken of de ouders in de toekomst weer voor [de minderjarige] zouden kunnen zorgen.
Dit traject met de moeder is gestopt, omdat de moeder volgens de GI eerst aan haar persoonlijke problematiek moest werken. De GI heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat de moeder op dit moment, met uitzondering van een beperkte contactregeling, niet bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] betrokken is.
Het 2thepoint-traject met de vader is tijdelijk stopgezet, toen de vader de relatie met de moeder verbrak en hij weer bij zijn ouders (de opa en de oma) en [de minderjarige] ging wonen. Sinds de zomer van 2023 heeft de vader een eigen woning en is het 2thepoint-traject met hem weer opgepakt.
3.3
Op 8 april 2024 heeft [naam1] het hulpverleningsplan afgerond. [naam1] heeft een co-ouderschap geadviseerd waarbij [de minderjarige] van maandag tot en met vrijdagmiddag bij de opa en oma woont en vanaf vrijdagmiddag tot maandagochtend/-middag bij de vader. Daarbij adviseert [naam1] om een netwerkberaad te organiseren waarbij er een signaleringsplan wordt gemaakt rondom drugsgebruik en netwerk(vrienden) van de vader, als ook aan de vader opvoedondersteuning aan te bieden via bijvoorbeeld ThuisOrthoPedagoog van [naam1] . Ook adviseert [naam1] de vader om zich aan te melden bij de huisarts voor een verwijzing naar de GGZ voor therapie voor de vader zelf. De GI staat achter dit advies.
3.4
Op de mondelinge behandeling heeft de vader verteld dat hij wil dat [de minderjarige] alle dagen bij hem komt wonen, waarbij de opa en oma een grote rol hebben bij de opvang van [de minderjarige] als de vader bijvoorbeeld moet werken. De terugkeer naar hem moet op een juiste manier en op een juist tempo plaatsvinden, aldus de vader.
3.5
Het hof is – anders dan de vader – van oordeel dat [de minderjarige] op dit moment deels bij de opa en oma moet blijven wonen, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk blijft. Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de vader, sinds [de minderjarige] bij de opa en oma is geplaatst, grote stappen heeft gemaakt. Hij gebruikt al langere tijd geen drugs meer, hij is niet meer in aanraking gekomen met de politie, hij heeft een eigen woning en een baan. Het hof vindt dat de vader hiervoor een compliment verdient. Hij is van ver gekomen en heeft laten zien dat hij het belang van zijn zoon voorop wil stellen. Verder komt uit de stukken naar voren dat [de minderjarige] zich gezien en gehoord voelt door de vader en dat er een liefdevolle band is tussen de vader en [de minderjarige] . Dat vindt het hof positief.
Volgens de vader is er geen noodzaak meer voor een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de zorgen die er eerder waren (over onder meer zijn drugsgebruik) er niet meer zijn. Het hof oordeelt daar anders over. [de minderjarige] woont al ruim twee jaar, sinds hij drie maanden oud is, bij de opa en oma en wordt door hen opgevoed en verzorgd. Zoals de GI op de mondelinge behandeling aan het hof heeft verteld, is [de minderjarige] veilig gehecht aan de opa en oma. Zij vormen voor [de minderjarige] een veilige basis. Het hof volgt de GI hierin. Het hof is van oordeel dat vanuit die veilige basis onderzocht moet worden wat de mogelijkheden van de vader zijn om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (steeds meer) op zich te nemen. Het advies van [naam1] voor een co-ouderschapsregeling is van recente datum, namelijk van 8 april 2024. Ten tijde van de mondelinge behandeling was er nog geen uitvoering gegeven aan deze regeling. Met de GI is het hof is van oordeel dat eerst uitvoering moet worden gegeven aan de geadviseerde co-ouderschapsregeling, voordat er nieuwe stappen kunnen worden gezet. De vader heeft namelijk nog niet eerder alleen, in zijn eigen woning, voor [de minderjarige] gezorgd. Uit het hulpverleningsplan van [naam1] komt naar voren dat de vader onzeker is over het bieden van structuur en het stellen van grenzen aan [de minderjarige] en dat daarvoor de opvoedondersteuning moet worden ingezet. Deze is nog niet gestart. Daarnaast moet de vader via de huisarts worden verwezen naar de GGZ. Op de mondelinge behandeling heeft de vader aan het hof verteld dat hij hiermee bezig is, maar ook dat moet dus nog beginnen. Tot slot zal er handen en voeten moeten worden gegeven aan een signaleringsplan maar ook aan de wijze waarop de ouders al dan niet samen vorm kunnen geven aan hun ouderlijk gezag. In deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het op dit moment noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dat hij een deel van de week ook bij de opa en oma woont en door hen wordt verzorgd en opgevoed. De beslissing van de kinderrechter zal in stand blijven (worden bekrachtigd).

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland,
locatie Utrecht, van 13 februari 2024, over de machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol, en is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek