ECLI:NL:GHARL:2024:3562

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.339.202
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het perspectiefbesluit in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vier minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging, was het niet eens met het oordeel van de kinderrechter dat het perspectief van de kinderen niet meer bij haar of de vader ligt. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 20 december 2024. De moeder heeft vijf grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de kinderrechter het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling (GI) niet had mogen beoordelen als een op zichzelf staand besluit. Het hof merkte op dat het perspectiefbesluit niet in de wet is geregeld en dat de rechter dit enkel kan betrekken bij andere verzoeken die wel wettelijk zijn geregeld.

Het hof concludeerde dat er geen verweer was tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, waardoor toetsing van het perspectiefbesluit niet nodig was. Aangezien het hoger beroep van de moeder enkel gericht was tegen het oordeel over het perspectiefbesluit, verklaarde het hof haar niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep. Het hof benadrukte dat als de GI van mening is dat het perspectief van de kinderen definitief niet meer bij de ouders ligt, zij stappen moet ondernemen richting gezagsbeëindiging, wat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer passend maakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.202
(zaaknummer rechtbank Gelderland 427590)
beschikking van 23 mei 2024
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.P. Rietveld te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
regio Midden,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 14 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 maart 2024;
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- drie vertegenwoordigers van de GI.
Het hof heeft bijzondere toegang verleend aan mevrouw [naam1] van [naam2] , hulpverleenster van de moeder, om de mondelinge behandeling bij te wonen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 in [woonplaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 in [woonplaats1] ;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2018 in [woonplaats1] ;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2019 in [woonplaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven sinds 8 maart 2023 met een machtiging tot uithuisplaatsing in Gezinshuis [naam3] in [plaats1] en [de minderjarige1] en [de minderjarige4] verblijven sinds 1 mei 2023 met een machtiging tot uithuisplaatsing in Gezinshuis [naam4] in [woonplaats1] .
3.3
In het perspectiefbesluit van 1 november 2023 is de GI tot de conclusie gekomen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij (één van) de ouders ligt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 20 december 2024 en, op het verzoek van de GI om het perspectiefbesluit van
1 november 2023 eigen te maken en in de beoordeling van de beschikking op te nemen, overwogen dat de GI op goede gronden tot het besluit is gekomen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder (of de vader) ligt.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 december 2023. De grieven zien -kort gezegd- op het oordeel van de kinderrechter dat het perspectief van de kinderen niet meer bij één van de ouders ligt. De moeder kan blijkens het beroepschrift (wel) instemmen met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing dat het perspectief van de kinderen niet meer bij haar ligt.
4.3
De GI vraagt zich af of de moeder wel ontvankelijk is in haar hoger beroep. Voor zover het hof oordeelt van wel, voert de GI verweer en vraagt zij het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder is het eens met de door de kinderrechter genomen beslissing, namelijk de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De kinderrechter heeft in de rechtsoverwegingen van de bestreden beschikking weliswaar ook een oordeel gegeven over het opgroeiperspectief van de kinderen, zoals dat is vastgesteld door de GI (het zogenoemde perspectiefbesluit) op 1 november 2023, maar dit oordeel is niet vermeld als afzonderlijke beslissing in het dictum van de bestreden beschikking. Ook vormt dit oordeel geen onderbouwing van de genomen beslissing.
5.2
Het hof merkt op dat het perspectiefbesluit niet is geregeld in de wet. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om het perspectiefbesluit als zodanig te laten toetsen door een rechter. De rechter kan een door de GI genomen perspectiefbesluit wel betrekken bij de beoordeling van andere aan hem voorgelegde verzoeken, die wel in de wet zijn geregeld, zoals een machtiging tot uithuisplaatsing. Als de rechter dit doet, heeft het oordeel over het perspectiefbesluit in dat kader een voorlopig karakter. [1]
5.3
Dit betekent dat het hof (het oordeel van de kinderrechter over) het perspectiefbesluit van de GI niet kan beoordelen en dus ook niet kan vernietigen. Het hof overweegt ten slotte dat de kinderrechter het perspectiefbesluit niet had mogen beoordelen als zijnde een op zichzelf staand besluit. Immers, er werd geen verweer gevoerd tegen de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, zodat een toetsing van het perspectiefbesluit in het kader van een voorlopig oordeel ook niet nodig was. Nu het hoger beroep van de moeder alleen gericht is tegen het oordeel van de kinderrechter over het perspectiefbesluit zal het hof de moeder dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek in hoger beroep.
5.4
Als de GI vindt dat het perspectief van de kinderen definitief niet meer bij de ouders ligt, ligt het op de weg van de GI om stappen te zetten richting een gezagsbeëindiging. In dat geval is de maatregel van ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing) niet meer passend. Immers, in de ogen van de GI is dan niet meer gerechtvaardigd de verwachting dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn weer in staat zullen zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De Raad voor de Kinderbescherming dient dan een onderzoek te doen, in welk kader het perspectief kan worden getoetst.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, P.B. Kamminga en S. Kuijpers, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 23 mei 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 1 september 2023, ECLI:HR:2023:1148.