In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2022, die aan belanghebbende was opgelegd ter hoogte van € 168,27. De heffingsambtenaar had de aanslag gehandhaafd na een bezwaarschrift van belanghebbende, die vervolgens in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 30 april 2024 was alleen belanghebbende aanwezig, terwijl de heffingsambtenaar niet verscheen. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende aan het begin van het heffingsjaar de enige gebruiker van de woning was, en dat de heffingsschuld op dat moment correspondeerde met één vervuilingseenheid. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte de aanslag had berekend op basis van drie vervuilingseenheden, omdat er geen wettelijke grondslag voor deze verhoging bestond. De aanslag werd daarom verlaagd tot € 59,39.
Het Hof heeft ook de klachten van belanghebbende over het forfait voor meerpersoonshuishoudens behandeld, maar oordeelde dat de regeling van de waterschapswetgever niet in strijd was met het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. De wetgever had bewust gekozen voor een regeling die de heffing vereenvoudigt en de hoogte van de heffing per vervuilingseenheid was redelijk. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.