ECLI:NL:GHARL:2024:3827

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
21-002366-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling, bewezen poging tot zware mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling vrijgesproken. Wel is de verdachte veroordeeld voor de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en diefstal. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar het hof heeft de straf verlaagd naar 12 maanden.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op [pleegdatum] 2022, waarbij de verdachte de aangever meerdere keren heeft geslagen en geschopt, ook terwijl deze al op de grond lag. De aangever liep hierdoor letsel op, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever. De verdachte heeft ook de portemonnee van de aangever gestolen, wat leidde tot de veroordeling voor diefstal.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die € 2.500,00 aan immateriële schade vorderde, in zijn geheel toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de aangever, evenals de noodzaak om de verdachte verantwoordelijk te houden voor zijn daden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002366-23
Uitspraak d.d.: 8 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 mei 2023 met parketnummer 08-259572-22 in de strafzaak tegen

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1996,
thans verblijvende in P.I. [plaats] , loc. [afdeling] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr.
D. Eijpe, naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. R.A.H. van Huijgevoort naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte wegens poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is in zijn geheel toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging

De verdediging heeft op de zitting bij het hof een aantal onderzoekswensen herhaald in de vorm van voorwaardelijke verzoeken. Dit betreffen de volgende verzoeken:
  • Het horen van aangever [slachtoffer] als getuige, als de verklaring van aangever wordt gebruikt voor het bewijs of voor weerlegging van het noodweerscenario.
  • Het horen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , als de verklaringen van deze verbalisanten worden gebruikt voor het bewijs voor het opzet op de dood van aangever.
  • Het horen van de deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg, als het deskundigenrapport wordt gebruikt voor het bewijs ten nadele van verdachte over de waarschijnlijkheid dat de dood zou hebben kunnen intreden.
Zoals uit het hiernavolgende zal blijken, wordt aan de gestelde voorwaarden voor deze verzoeken niet voldaan. Het hof komt dan ook niet toe aan de beoordeling van deze verzoeken.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks [pleegdatum] 2022 te [pleegplaats ] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij -verdachte- die [slachtoffer] , terwijl deze al dan niet op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de vuist en/of de vlakke hand in/op het gezicht, althans het hoofd gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] , terwijl deze reeds op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen, althans eenmaal,(met kracht) op/tegen/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] gestampt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks [pleegdatum] 2022 te [pleegplaats ] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere hechtingen in de neus en/of het voorhoofd (boven het linkeroog) en/of de (boven)lip en/of de mond, heeft toegebracht, immers heeft hij -verdachte- die [slachtoffer] , terwijl deze al dan niet op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de vuist en/of de vlakke hand in/op het gezicht, althans het hoofd gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] , terwijl deze reeds op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen, althans eenmaal,(met kracht) op/tegen/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] gestampt en/of geschopt;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks [pleegdatum] 2022 te [pleegplaats ] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij -verdachte- die [slachtoffer] , terwijl deze al dan niet op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de vuist en/of de vlakke hand in/op het gezicht, althans het hoofd gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] , terwijl deze reeds op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen, althans eenmaal,(met kracht) op/tegen/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] gestampt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks [pleegdatum] 2022 te [pleegplaats ] [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij -verdachte- die [slachtoffer] , terwijl deze al dan niet op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de vuist en/of de vlakke hand in/op het gezicht, althans het hoofd gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer] , terwijl deze reeds op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen/in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] gestampt en/of geschopt.
2.
hij op of omstreeks [pleegdatum] 2022 te [pleegplaats ] een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het onder 1 primair wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarnaast vindt hij dat ook voor het onder 2 tenlastegelegde.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat niet is vast te stellen dat verdachte daadwerkelijk met een trap het hoofd van aangever heeft geraakt. Het enkele slaan is volgens de raadsman niet voldoende om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van deze (primair, subsidiair en meer subsidiair) tenlastegelegde feiten. Verder is geen sprake van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. De aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en de bewuste aanvaarding daarvan, zijn niet aanwezig.
Over feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad om de portemonnee voor zichzelf te houden, maar de portemonnee wilde bewaren voor aangever. Hierdoor ontbreekt het vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder feit 1, meer subsidiair, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier blijkt dat zich op [pleegdatum] 2022 een incident heeft voorgedaan tussen verdachte en aangever. Aangever wordt door verbalisanten bewegingloos op de grond aangetroffen. Op camerabeelden is te zien dat verdachte meerdere slaande bewegingen maakt richting aangever. Op enig moment valt aangever op de grond. Verdachte gaat dan door met het maken van slaande en schoppende bewegingen richting aangever.
Als gevolg van dit geweld heeft aangever letsel opgelopen. Hij heeft één dag in het ziekenhuis gelegen en er zijn verwondingen aan het voorhoofd, de mondhoek en de kaak geconstateerd. Tevens is het neusbeen en -tussenschot gebroken. Uit de aard van het letsel leidt het hof af dat de trappende bewegingen van verdachte het hoofd van aangever hebben geraakt. Uit het dossier blijkt verder dat het herstel op enkele weken tot maanden wordt geschat en dat geen blijvend letsel wordt verwacht. De breuk in het neusbeen en het tussenschot behoefde geen behandeling. Een hersenschudding kon niet worden geobjectiveerd.
Volgens de forensisch arts [arts] bestond het bij het slachtoffer waargenomen letsel uit huidbeschadigingen, slijmvliesbeschadigingen, bloeduitstortingen, kneuzingen en breuken van het neusbeen en het neustussenschot. Het risico op overlijden bij deze letsels is volgens de arts “zeer gering c.q. nihil”.
Vast staat dat verdachte aangever heeft geschopt en geslagen en dat aangever als gevolg van deze handelingen letsel heeft opgelopen. Verdachte is doorgegaan met het toepassen van geweld toen aangever al roerloos op de grond lag. Nu uit het bewijs niet is vast te stellen met welke kracht of intensiteit is getrapt, en waar precies op het hoofd, en gelet op de aangehaalde bevinding van de forensisch arts, acht het hof onvoldoende basis aanwezig om voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen te achten. Dat geldt ook voor het subsidiaire ten laste gelegde. Het letsel van het slachtoffer ziet er op de foto’s bepaald naar uit, maar voldoende bewijs dat er zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, ziet het hof niet. Wel had door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel kunnen ontstaan. Door dit handelen heeft verdachte naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het hof acht het onder feit 1 meer subsidiair dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Uit het dossier blijkt dat op enig moment de portemonnee van verdachte op de grond valt. Verdachte pakt deze portemonnee op en houdt deze bij zich. Bij de fouillering wordt deze portemonnee bij verdachte aangetroffen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren hoe het precies is gegaan met de goederen die hij van aangever pakte en waarom hij iets deed ter hoogte van de broekzak van aangever. De raadsman heeft nog aangevoerd dat op de beelden is te zien dat verdachte kijkend rond het slachtoffer loopt. De raadsman wijst er op dat verdachte misschien een mogelijkheid zocht om de portemonnee ergens in de kleding terug te stoppen, zoals hij de telefoon terug in de hand van het slachtoffer legde.
Mede gelet op deze feiten en omstandigheden is, het hof is van oordeel dat verdachte als heer en meester over de portemonnee van aangever heeft beschikt, door deze in zijn eigen broekzak te stoppen. Naar uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte dan ook het oogmerk gehad om zich de portemonnee wederrechtelijk toe te eigenen. Dat verdachte de portemonnee meenam om deze even veilig te bewaren, acht het hof niet aannemelijk. Verdachte verklaart daar zelf niet over. En bovendien zag hij blijkbaar wel kans de telefoon aan het slachtoffer terug te geven. Het hof acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. meer subsidiair
hij op
of omstreeks[pleegdatum] 2022 te [pleegplaats ] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij -verdachte- die [slachtoffer] , terwijl deze al dan niet op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen,
althans eenmaal, (met kracht)met de vuist en/of de vlakke hand in/op het gezicht, althans het hoofd gestompt en/of geslagen en/
ofdie [slachtoffer] , terwijl deze reeds op de grond lag (en/of buiten kennis was) meermalen,
althans eenmaal, (met kracht) op/tegen
/in de richting vanhet hoofd van die [slachtoffer]
gestampt en/ofgeschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op
of omstreeks[pleegdatum] 2022 te [pleegplaats ] een portemonnee (met inhoud),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte altijd heeft verklaard dat aangever is begonnen met het geweld en dat verdachte zich hiertegen heeft verdedigd. Verder is verdachte bang geweest dat aangever hem met een fles zou aanvallen. Verdachte heeft zich daarbij in een hevige gemoedsbeweging bevonden, wat blijkt uit het luidkeels schreeuwen bij zijn aanhouding.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat geen sprake was van een noodweersituatie, dan wel dat het handelen van verdachte als een noodzakelijke verdediging kan worden aangemerkt.
Oordeel hof
Uit het dossier en de verklaring van verdachte is gebleken dat sprake was van onenigheid tussen verdachte en aangever. Op enig moment is het daarbij tot een handgemeen gekomen en heeft verdachte aangever mishandeld.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte altijd heeft verklaard dat aangever degene is geweest die begon met het toepassen van geweld. Daarnaast is verdachte bang geweest dat aangever hem zou aanvallen met een fles.
Uit het dossier komt naar voren dat zowel verdachte als aangever onder invloed van alcohol waren. Aangever was volgens een verbalisant ‘laveloos dronken’. Door deze toestand acht het hof het niet aannemelijk dat aangever in staat was om verdachte wederrechtelijk aan te randen. Verdachte heeft bovendien verklaard dat het slachtoffer deels sliep. Een reële vrees bij verdachte voor het slachtoffer was daarom al afwezig. Een dergelijke aanranding blijkt verder niet uit het dossier. De camerabeelden geven daarvoor in ieder geval geen aanwijzing. Verder geldt dat het enkele grijpen naar een gebroken fles onvoldoende is om te kunnen spreken van een dreiging voor een wederrechtelijke aanranding. Bij gebreke aan een kurkentrekken was de hals van de fles geslagen. Verdachte en aangever waren samen aan het drinken. In zo’n geval ligt het meer voor de hand dat aangever uit die fles weer een slok(je) wilde nemen toen hij even wakker werd, dan dat hij verdachte daarmee wilde aanvallen.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Hierdoor kan een beroep op noodweerexces al niet slagen. Het hof verwerpt het verweer.
Dit betekent dat verdachte strafbaar is, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht om een straf op te leggen van ten hoogste het al gezeten voorarrest vanwege de stand van zaken in de jurisprudentie in vergelijkbare zaken. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten zou een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden volstaan.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft tevens gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Na een uitgaansavond heeft verdachte ruzie gekregen met aangever. Verdachte heeft aangever geschopt en geslagen. Zowel verdachte als aangever bevonden zich hierbij in beschonken toestand. Verdachte heeft aangever meerdere malen tegen zijn hoofd geslagen en geschopt, ook terwijl aangever al op de grond lag. Deze gedragingen vonden plaats gedurende een relatief lange periode. Aangever heeft hiervan letsel opgelopen. In het dossier bevinden zich heftige foto’s van het letsel van aangever. Het hof is van oordeel dat dit een zeer vervelende en nare mishandeling is geweest. Met zijn gedragingen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dit geweld is daarnaast gepleegd in het centrum van [pleegplaats ] , waardoor dit heeft plaatsgevonden in het zicht van toevallige voorbijgangers en omwonenden. Dit draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte, na het slaan en schoppen van aangever, zijn portemonnee gestolen. Het hof rekent verdachte dit alles zeer aan.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 maart 2024 waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Bij de strafoplegging neemt het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor zware mishandeling in aanmerking. Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld schoppen tegen het hoofd, is het oriëntatiepunt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Daarnaast heeft verdachte de portemonnee van aangever gestolen.
Hoewel in onderhavige zaak sprake is van een poging tot zware mishandeling, ziet het hof in de aard, ernst en de duur van het geweld reden om een hogere straf op te leggen dan het oriëntatiepunt. Daarnaast was verdachte ten tijde van het geweld onder invloed van alcohol.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bij afzonderlijke beslissing van 29 april 2024 is de voorlopige hechtenis van verdachte al opgeheven.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00 bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal de vordering in zijn geheel toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op [pleegdatum] 2022.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. P.J. Roelse, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 8 mei 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.