ECLI:NL:GHARL:2024:3874

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.339.946
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de beoordeling van de opvoedcapaciteiten van de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, is van mening dat zij in staat is om haar kinderen zelf op te voeden, ondanks haar verleden met verslaving en psychische problemen. De kinderen zijn sinds 12 januari 2023 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, en de GI heeft verzocht om verlenging van deze uithuisplaatsing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen van de GI over de stabiliteit en opvoedcapaciteiten van de moeder. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk blijft voor hun ontwikkeling en welzijn. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in haar behandeling, maar het hof is van oordeel dat de risico's van terugval en de onzekere opvoedcapaciteiten van de ouders een veilige opvoedomgeving voor de kinderen in de weg staan. De beslissing van de rechtbank om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, is dan ook bekrachtigd. Het hof wijst het verzoek van de moeder om de uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlenen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.946
zaaknummer rechtbank Gelderland 428527
beschikking van 11 juni 2024
in de zaak van
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als belanghebbende,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Stobbe,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
die is gevestigd in Zwolle,
en bij de rechtbank optrad als verzoekster,
belanghebbende in hoger beroep,
hierna: de GI.

1.Samenvatting van de beslissing

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
De moeder heeft een relatie met [de vader] , hierna: de vader. De vader heeft niet-aangeboren hersenletsel en woont in een voorziening van [naam1] in [plaats1] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn de kinderen van de moeder en de vader.
[de minderjarige1] is [in] 2018 te [plaats2] geboren, [de minderjarige2] is [in] 2022 te [woonplaats1] geboren. De moeder heeft het gezag over de kinderen.
De kinderen staan sinds 12 januari 2023 onder toezicht van de GI en zijn vanaf die tijd ook met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De kinderen woonden eerst in een gezinshuis, en sinds augustus 2023 in een perspectief biedend pleeggezin.
2.2.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar te verlengen en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog langer (ook voor de duur van een jaar) uit huis te mogen plaatsen. De meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 12 januari 2025 en de GI op 11 januari 2024 een machtiging gegeven om de kinderen nog langer uit huis te plaatsen. Die machtiging voor een pleeggezin geldt (ook) tot 12 januari 2025.
2.3.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank voor zover daarbij de machtiging is verleend om de kinderen langer uit huis te plaatsen. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de rechtbank op dat onderdeel ongedaan maakt en het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing afwijst of hooguit verlengt voor zes maanden. De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
2.4.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, op 10 april 2024,
  • het verweerschrift.
2.5.
De zitting bij het hof was op 23 mei 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • een zittingsvertegenwoordiger van de GI
  • de vader.

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1.
De GI kan de rechter verzoeken een machtiging te geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen. De rechter kan die machtiging om dezelfde redenen ook verlengen als de GI dat verzoekt.
Wat vindt de moeder?
3.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat zij qua opvoedvaardigheden en leerbaarheid niet aansluit bij de bovengemiddelde opvoedbehoefte van de kinderen en dat haar draagkracht onvoldoende is om de opvoedlast van de kinderen te kunnen dragen. De moeder heeft tijdens de zitting verteld dat zij eerder een harddrugs-verslaving had. Hier is zij vanaf en ze heeft verklaard sinds bijna vijf jaar geen drugs meer te gebruiken. Voor haar alcoholverslaving heeft de moeder vanaf 2018 hulp gehad. Na de geboorte van [de minderjarige2] in 2022 heeft de moeder een postnatale depressie gekregen. De moeder vindt dat zij daarbij onvoldoende hulp heeft gekregen. Na de terugval in haar alcohol-verslaving in mei 2023 is de moeder medicatie gaan gebruiken die het verlangen naar alcohol effectief onderdrukt (Campral) en zorgt dat je ziek wordt als je toch alcohol gebruikt (Antabus). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verteld dat zij inmiddels, in overleg met de behandelaar, alleen nog Campral slikt en niet meer Antabus. De moeder voert aan dat zij het verleden niet ongedaan kan maken, maar dat zij hulp heeft geaccepteerd en inmiddels een jaar clean is. De moeder is van mening dat zij het afgelopen jaar heeft aangetoond dat zij grote stappen heeft gezet met betrekking tot een effectieve behandeling. Zij heeft de behandeling vrijwillig gevolgd en wil deze blijven volgen. De moeder wil daarom een kans krijgen om de kinderen zelf weer op te voeden. Zij is het niet met de rechtbank eens dat terugplaatsing van de kinderen bij haar inmiddels een gepasseerd station is en dat het niet meer in het belang van de kinderen is om te werken naar terugplaatsing. De vader en de moeder hebben al 10 jaar een relatie en willen, ondanks dat zij niet samenwonen, een gezin vormen. De moeder vindt dat het starten en uitbreiden van de omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te traag verloopt. De omgangsmomenten met de kinderen zijn goed en leuk. De moeder wil graag meer contact en plaatsing van haar en de kinderen in een moeder-kindhuis. De moeder verblijft nu bij [naam2] en de kinderen in een pleeggezin. De moeder vindt dat de kinderen een plaatsing naar een moeder-kindhuis aankunnen, maar zij begrijpt ook dat daar hulp bij nodig is en daar staat de moeder voor open.
Wat vindt de GI?
3.3
De GI maakt zich zorgen over het risico op een terugval van de moeder. Daarnaast zijn er zorgen over haar omgang met stress en emotieregulering. De moeder heeft zich gericht op behandeling van haar alcoholverslaving, maar heeft niet gewerkt aan haar psychische problematiek. Ondanks ingezette hulpverlening blijven dezelfde zorgen bestaan. Met name [de minderjarige1] heeft al op heel veel plekken verbleven. Een moeder-kindhuis kan onvoldoende bieden wat er nodig is. De door de moeder gemaakte keuzes hebben tot gevolg gehad dat zij de kinderen vanaf 14 juli 2023 tot februari 2024 niet fysiek heeft gezien. Vanaf half september 2023 is ook het videobellen van de moeder met de kinderen gestopt.
Wat oordeelt het hof?
3.4.
De machtiging tot uithuisplaatsing is terecht gegeven, omdat de kinderen niet thuis kunnen wonen. Het hof vindt, net als de rechtbank, dat het niet in het belang van de kinderen is om opnieuw van opvoedomgeving te moeten wisselen. Hoewel de moeder denkt dat de kinderen nog best van opvoedplek kunnen wisselen, leest het hof in het eindverslag van [naam3] van 27 juni 2023 dat de kinderen om tot ontwikkeling te komen afhankelijk zijn van een beschikbare en stabiele opvoeder die zowel in rust als in stressvolle situaties in staat is bij hen aan te sluiten. Het is belangrijk dat de kinderen stabiliteit gaan ervaren op een vaste plek en door volwassenen die aansluiten bij de behoeftes van de kinderen. Zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige1] heeft een omgeving nodig waar ze traumasensitief opgevoed worden (gericht op hechting en trauma) en waarbij aangesloten wordt bij hun ontwikkelingsbehoeften. Van opvoeders vraagt dit dat zij voldoende draagkracht moeten hebben en in staat moeten zijn om zich aan te passen aan wat beide kinderen op sociaal-emotioneel gebied nodig hebben. Ook moeten zij openstaan voor extra ondersteuning gedurende de verschillende levensfasen van de kinderen. Het is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] belangrijk dat zij rust ervaren en zich kunnen hechten, toekomen aan het verwerken van mogelijke trauma’s en dat zij een eigen identiteit kunnen ontwikkelen. Hoewel de moeder de afgelopen periode heeft laten zien in de begeleide GGZ omgeving dat zij positieve stappen zet, is het de vraag of de moeder dit ook op een andere plek kan volhouden. Met de GI heeft het hof zorgen dat als wordt besloten om [de minderjarige2] en [de minderjarige1] weer bij de moeder te laten wonen in een moeder-kindhuis, er een reële kans aanwezig is dat de geschiedenis zich herhaalt waardoor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] weer in onveilige situaties terechtkomen. De moeder kent, volgens ook de ontslagbrief van 6 maart 2023 van de behandelaar van de kliniek in Zuid-Afrika, een (ernstige) verslavings- en gebruiksgeschiedenis. Het leven van de moeder, maar ook van de vader, kenmerkt zich door persoonlijke problematiek, wat hun draagkracht en mogelijkheden als opvoeder beperkt. Dit terwijl de opvoeding van met name [de minderjarige1] bovengemiddeld veel van de opvoeder vraagt. Onduidelijk is ook in hoeverre de moeder binnen de begeleide GGZ instelling waar zij woont therapie en ondersteuning krijgt ten aanzien van psychische problematiek. Hoewel de moeder tijdens de zitting heeft gezegd dat problemen met emotieregulering en het omgaan met stress iets uit het verleden is, blijkt onder meer uit het verslag van behandeling in Zuid-Afrika van 6 maart 2023 dat de moeder kampt met een aandachtstekortstoornis en “complexe PTSS” waarbij (schema)therapie wordt geadviseerd.
De moeder heeft ten slotte vanwege wantrouwen richting de GI en [naam3] tot voor kort (februari 2024) een lange periode de kinderen niet gezien. Het hof is van oordeel dat de moeder hierbij het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit het oog is verloren. Ook dit maakt dat de kinderen niet bij de moeder kunnen wonen, hoewel inmiddels het contact gelukkig is hersteld en de omgang tussen de moeder en de kinderen op een positieve manier verloopt.
Het hof is kortom van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven voor de gehele duur (worden bekrachtigd). Hieruit volgt dat het hof ook geen aanleiding ziet om de machtiging, zoals door de moeder subsidiair verzocht, voor een kortere duur (zes maanden) te verlenen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
11 januari 2024 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, M.P. den Hollander en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.