ECLI:NL:GHARL:2024:4087

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.336.728
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarigen en benoeming voogd

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], geboren in respectievelijk 2009 en 2010. De ouders hadden tot 13 oktober 2023 gezamenlijk het gezag, maar door zorgen over de emotionele veiligheid van de kinderen is dit gezag door de rechtbank Gelderland beëindigd. De Jeugdbescherming is benoemd tot voogd. De ouders hebben hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij verzoeken om het gezag te herstellen en een onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van terugplaatsing van de kinderen.

Het hof heeft de zaak behandeld en is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven. De kinderen zijn sinds 2019 onder toezicht gesteld en hebben ernstige ontwikkelingsbedreigingen ervaren. Het hof concludeert dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De huidige opvoedsituatie biedt de kinderen de benodigde structuur en zorg, en het hof acht het in hun belang dat het gezag van de ouders wordt beëindigd. Het verzoek van de ouders om een onderzoek naar terugplaatsing wordt afgewezen, omdat dit niet in het belang van de kinderen is.

De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de verdere verzoeken van de ouders af. De beschikking is openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.728
(zaaknummer rechtbank Gelderland 417755)
beschikking van 18 juni 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster] (de moeder),
en
[verzoeker] (de vader),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M. Erkens.
Belanghebbenden zijn:
raad voor de kinderbescherming (de raad),
in Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland (de Jeugdbescherming),
in Arnhem,
en
de pleegouders van [de minderjarige1] (de pleegouders),
woonplaats: [woonplaats2] ,
en
de gezinshuisouders van [de minderjarige2] (de gezinshuisouders),
woonplaats: [woonplaats3] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om het gezag van de ouders over:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 in [plaats1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 in [plaats2] .

2.Belangrijke informatie

2.1
Tot de beslissing van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Arnhem) van 13 oktober 2023 hadden de ouders samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dit betekent dat de ouders [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moesten verzorgen en opvoeden en dat de belangrijke beslissingen over hen door de ouders werden genomen. Sinds de ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing) van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moesten zij daarbij de aanwijzingen van de Jeugdbescherming opvolgen.
2.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 18 november 2019 onder toezicht van de Jeugdbescherming. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en loopt nu tot 18 november 2024.
2.3
Sinds 31 december 2019 gelden er machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij hebben op diverse plekken gewoond. Samen hebben zij gewoond bij [naam1] , bij de ouders van de vader en in een gezinshuis in [plaats3] . [de minderjarige1] heeft daarna op een tijdelijke verblijfgroep van [naam2] gewoond. Sinds november 2021 woont [de minderjarige1] bij de pleegouders in [woonplaats2] . De pleegmoeder is de tante van de kinderen (zus van de vader). [de minderjarige2] heeft nog in een gezinshuis in [plaats4] gewoond. Sinds april 2022 woont zij bij de gezinshuisouders in [woonplaats3] .
2.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen in beginsel blijven wonen waar zij nu wonen totdat zij volwassen zijn
(perspectief biedend).
2.5
De Jeugdbescherming heeft in een brief van 11 april 2023 laten weten dat zij bereid is om te worden benoemd tot voogd van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] als de ouders niet meer het gezag zouden hebben.

3.De beslissing van de rechtbank

De rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) heeft op 13 oktober 2023:
  • het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd;
  • de Jeugdbescherming benoemd tot voogd van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , en
  • het meer of anders verzochte (een verzoek van de ouders volgens artikel 810a lid 2 Rv) afgewezen.
De rechtbank heeft de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Omdat de ouders hoger beroep hebben ingesteld, is de werking van de beslissing (tijdelijk) opgeschort.

4.Het hoger beroep

4.1
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij zijn in hoger beroep gegaan. Zij vinden dat het hof de verzoeken van de raad om het gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te beëindigen en de Jeugdbescherming tot voogd te benoemen alsnog moet afwijzen. Als het hof dat niet (meteen) doet, willen de ouders dat er een onderzoek wordt gedaan om te kijken of [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weer thuis kunnen wonen (artikel 810a lid 2 Rv).
4.2
De raad vindt dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met bijlagen van 12 januari 2024;
  • het verweerschrift van de raad, en
  • een formulier van mr. Erkens van 9 mei 2024 met bijlagen.
5.2
[de minderjarige2] heeft in een brief aan het hof geschreven wat zij van de zaak vindt. Het hof heeft die brief op 27 maart 2024 ontvangen. [de minderjarige1] heeft op 16 mei 2024 met de voorzitter over de zaak gesproken. Daar was alleen de griffier bij aanwezig.
5.3
De zitting bij het hof was op 17 mei 2024. Aanwezig waren:
  • de ouders met hun advocaat;
  • een persoonlijk begeleider van de moeder (met bijzondere toegang);
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • een vertegenwoordiger van de Jeugdbescherming (en een collega in opleiding);
  • de pleegmoeder, en
  • de gezinshuismoeder.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een gezagsbeëindiging en dat het in het belang is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat het gezag van de ouders over hen wordt beëindigd. Het hof is ook van oordeel dat het verzoek van de ouders om een onderzoek te laten doen moet worden afgewezen. Het hof legt hierna uit waarom.
gezagsbeëindiging
6.2
In artikel 1:266 lid 1 onder a BW staat dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling én de ouder niet binnen een aanvaardbare termijn zelf voor de minderjarige kan zorgen. Voor de ontwikkeling van een kind is het niet goed dat te lang onduidelijk is bij wie het kind zal opgroeien (
het opgroeiperspectief). Met de aanvaardbare termijn wordt de periode van onzekerheid bedoeld die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling. Hoe lang die periode is, hangt onder meer af van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind. In zaken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet (artikel 810a lid 2 Rv).
6.3
De kinderen zijn in 2019 onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst omdat er grote zorgen waren over hun (emotionele) veiligheid in de opvoedsituatie bij de ouders. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn daarna verscheidende keren getoetst door een rechter. Steeds werd geoordeeld dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Door alles wat de kinderen hebben meegemaakt zijn zij beschadigd geraakt. Bij beide kinderen is sprake van trauma en hechtingproblemen. [de minderjarige2] heeft ook nog een licht verstandelijke beperking. De kinderen hebben daardoor een grotere zorgbehoefte dan gemiddeld. Zij wonen nu allebei op een plek waar wordt voorzien in die behoefte. De structuur, veiligheid en voorspelbaarheid die de kinderen ervaren in hun huidige opvoedsituatie doet hen goed. Zij krijgen de zorg en behandelingen die zij nodig hebben. [de minderjarige1] heeft EMDR en traumastabilisatie gehad en [de minderjarige2] is begonnen met hechtingstherapie. De kinderen wonen al vijf jaar niet meer thuis. Inmiddels woont [de minderjarige1] ruim twee jaar bij de pleegouders en [de minderjarige2] twee jaar bij de gezinshuisouders. Zij kunnen daar blijven wonen. Beide kinderen hebben het hof laten weten dat zij niet meer bij de ouders willen wonen en dat zij willen dat de voogd het gezag over hen heeft. Zowel [de minderjarige1] als de ouders hebben verteld dat zij vinden dat het contact tussen hen moeizaam verloopt. Het bezoek van de ouders aan de kinderen vindt nog steeds onder begeleiding plaats en wordt nog steeds voor- en nabesproken. [de minderjarige1] heeft gezegd dat zij eigenlijk geen behoefte heeft om de ouders nog te zien, omdat zij het gevoel heeft dat de ouders niet naar haar luisteren, niet in haar geïnteresseerd zijn en haar anders behandelen dan [de minderjarige2] . Volgens de gezinsvoogd verloopt het contact tussen [de minderjarige2] en de ouders op zichzelf goed binnen de kaders die er zijn, maar wil [de minderjarige2] geen uitbreiding van het contact. Uit het feit dat de bezoeken van de ouders aan de kinderen nog steeds van korte duur zijn, moeten worden begeleid en moeten worden voor- en nabesproken, volgt naar het oordeel van het hof dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen weer te dragen. Voor het hof is voldoende komen vast te staan dat de ouders, ondanks de inzet van hulpverlening, niet voldoende kunnen aansluiten bij de kinderen. Daarbij komt dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de kinderen kunnen worden teruggeplaatst bij de ouders is verstreken. Voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is het belangrijk dat duidelijk wordt waar zij zullen opgroeien en wie over hen beslist. Zij hebben last van de spanningen rondom de jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Het hof vindt dat het belang van de kinderen bij duidelijkheid over de plek waar zij opgroeien en wie belangrijke beslissingen over hen neemt zwaarder weegt dan het belang van de ouders om het gezag te behouden. Uit het wettelijk systeem volgt ook dat een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing tijdelijk van aard zijn en dat als blijkt dat een kind niet bij zijn ouder(s) zal opgroeien gezagsbeëindiging in de rede ligt.
6.4
Aangezien de gezagsbeëindiging is gebaseerd op de wet en er goede redenen voor zijn, is er - anders dan de ouders hebben aangevoerd - geen sprake van strijd met rechtspraak van het EHRM. Verder staat de gezagsbeëindiging in een redelijke verhouding tot het na te streven doel (
proportionaliteitsbeginsel) en is het beoogde resultaat niet te bereiken met een minder ingrijpend alternatief zoals een vrijwillige plaatsing (
subsidiariteitsbeginsel).
Benoeming voogd
6.5
Net als de rechtbank en de raad is het hof van oordeel dat de Jeugdbescherming moet worden benoemd tot voogd over de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een vertrouwensband opgebouwd met de huidige gezinsvoogd. Daarnaast vindt het hof het belangrijk dat een neutrale instantie wordt belast met de voogdij.
Verzoek om een onderzoek
6.6
De ouders hebben het hof ook nog gevraagd om een onderzoek te laten doen om te bekijken of de kinderen weer bij hen zouden kunnen wonen. Het hof zal dit verzoek afwijzen, omdat het gevraagde onderzoek niet mede tot de beslissing van de zaak zal leiden en het belang van de kinderen zich daartegen verzet. De aanvaardbare termijn waarbinnen de kinderen kunnen worden teruggeplaatst bij de ouders is inmiddels voorbij. Dit betekent dat ook als uit het onderzoek zou blijken dat de ouders (op termijn) in staat zijn de kinderen op te voeden, die uitkomst niet zal kunnen leiden tot een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders. Daarnaast verzet het belang van de kinderen zich tegen het gevraagde onderzoek, omdat het dan voor de kinderen nog langer onzeker is waar zij zullen opgroeien en een dergelijk onderzoek de therapie van de kinderen, in elk geval de therapie van [de minderjarige2] , zal doorkruisen. Bovendien is voor een dergelijk onderzoek nodig dat de omgang tussen de kinderen en de ouders behoorlijk wordt uitgebreid, terwijl de omgang zoals die nu is al belastend is voor de kinderen.
Conclusie
6.7
Hieruit volgt dat de grieven van de ouders falen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank daarom bekrachtigen en afwijzen wat verder is verzocht.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Arnhem) van 13 oktober 2023 en
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, K.A.M. van Os-ten Have en A.E. Grosscurt, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.