ECLI:NL:GHARL:2024:4092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.336.545
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige na uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de moeder over haar minderjarige zoon, geboren in 2016. De moeder en de vader waren eerder getrouwd en hadden samen het gezag over hun zoon, die vanaf zijn geboorte onder toezicht stond van de Jeugdbescherming. De rechtbank Gelderland had op 12 oktober 2023 het gezag van de moeder beëindigd en dit overgedragen aan de vader, een beslissing die de moeder aanvecht in hoger beroep. Het hof heeft de zaak behandeld op 17 mei 2024, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar de vader niet. De moeder verzocht het hof om de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de raad voor de kinderbescherming niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot gezagsbeëindiging.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft meegewerkt aan de hulpverlening en dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd in de thuissituatie bij de moeder. De moeder heeft herhaaldelijk geweigerd om samen te werken met de Jeugdbescherming, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de minderjarige in 2021. Het hof concludeert dat de moeder niet in het belang van de minderjarige handelt door geen medewerking te verlenen aan noodzakelijke stappen voor zijn ontwikkeling. De moeder heeft beschuldigingen geuit tegen de vader, maar het hof oordeelt dat deze niet voldoende onderbouwd zijn. Uiteindelijk oordeelt het hof dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd, omdat het belang van de minderjarige voorop staat. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.545
(zaaknummer rechtbank Gelderland 422196)
beschikking van 18 juni 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster] (de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. R.B. Sikkens in Hattem.
Belanghebbenden zijn:
raad voor de kinderbescherming (de raad),
in Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland
(de Jeugdbescherming),
in Apeldoorn,
en
[de vader] (de vader),
woonplaats: [woonplaats1] .

1.Onderwerp

1.1
Het gaat in deze zaak om het gezag van de moeder over [de minderjarige] , geboren [in] 2016 in [plaats1] .
1.2
De ouders hebben hun zoon vanaf de geboorte ‘ [naam1] ’ genoemd. Op enig moment is de moeder hem ‘ [naam2] ’ gaan noemen. Alleen in het contact met de moeder wordt hij zo genoemd. Alle andere mensen die bij hem zijn betrokken (zoals de vader, de jeugdbeschermer en de gezinshuisouders) spreken hem aan met [naam1] . Het hof zal daarom spreken van [naam1] .

2.Belangrijke informatie

2.1
De moeder en de vader zijn met elkaar getrouwd geweest. Tot de beslissing van de rechtbank Gelderland (locatie Zutphen) van 12 oktober 2023 hadden zij samen het gezag over [naam1] .
2.2
[naam1] heeft van 12 september 2017 tot 12 maart 2020 onder toezicht gestaan van de Jeugdbescherming. Op 16 juli 2020 is hij opnieuw onder toezicht gesteld van de Jeugdbescherming. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd en loopt nu tot 16 juli 2024.
2.3
[naam1] is op 17 juni 2021 uithuisgeplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is steeds verlengd. De laatste verlenging was tot 16 juli 2024.
2.4
Vóór de uithuisplaatsing woonde [naam1] bij de moeder. Inmiddels woont hij in [naam3] . Dat is een gespecialiseerde instelling met het karakter van een gezinshuis.

3.De beslissing van de rechtbank

De rechtbank Gelderland (locatie Zutphen) heeft op 12 oktober 2023 op verzoek van de raad het gezag van de moeder over [naam1] beëindigd en verklaard dat het gezag voortaan wordt uitgeoefend door de vader. De rechtbank heeft die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing ook geldt als er hoger beroep wordt ingesteld.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij wil dat het hof de beslissing van de rechtbank vernietigt en dat het hof de raad niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek tot gezagsbeëindiging of dit verzoek afwijst. De moeder vraagt het hof ook om een proceskostenveroordeling volgens de wet.
4.2
De raad is het niet eens met het verzoek van de moeder. De raad vraagt het hof de beslissing van de rechtbank in stand te laten.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met bijlagen, op 11 januari 2024, en
  • het verweerschrift van de raad.
5.2
De zitting bij het hof was op 17 mei 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad, en
  • een vertegenwoordiger van de Jeugdbescherming.
De vader is niet naar de zitting gekomen.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom.
6.2
In artikel 1:266 lid 1 onder a BW staat dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig wordt bedreigd in zijn ontwikkeling én de ouder niet binnen een aanvaardbare termijn zelf voor de minderjarige kan zorgen. Voor de ontwikkeling van een kind is het niet goed dat te lang onduidelijk is bij wie het kind zal opgroeien (
het opgroeiperspectief). Met de aanvaardbare termijn wordt de periode van onzekerheid bedoeld die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling. Hoe lang die periode is, hangt onder meer af van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind.
6.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een gezagsbeëindiging en dat het in het belang van [naam1] is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. Het hof vindt niet alleen dat de rechtbank de juiste beslissing heeft genomen, maar ook dat de rechtbank die beslissing goed heeft uitgelegd. Het hof neemt die uitleg daarom over omdat het hof er na eigen onderzoek ook zo over denkt. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
6.4
[naam1] is in 2017 onder toezicht gesteld omdat hij in de thuissituatie bij de moeder ernstig werd bedreigd in zijn ontwikkeling. Hij groeide op in een relatief afgeschermde omgeving en had geen contact met de vader. De ondertoezichtstelling had als doel zicht te krijgen op de ontwikkeling van [naam1] en te onderzoeken op welke manier het contact tussen [naam1] en de vader kon worden hersteld. Het lukte de GI niet om deze doelen te bereiken, omdat de moeder weigerde mee te werken. Aan het begin van de ondertoezichtstelling heeft de moeder een aantal gesprekken gevoerd met de gezinsvoogd, daarna hield zij zich volledig onbereikbaar. De moeder reageerde niet meer op telefoontjes, e-mails, brieven of onverwachte huisbezoeken. Ook had zij geen contact meer met de huisarts en het consultatiebureau (Centrum voor Jeugd en Gezin). Een schriftelijke aanwijzing van de Jeugdbescherming en een door de rechtbank opgelegde dwangsom brachten geen verandering teweeg. Omdat er geen zicht kwam op de ontwikkeling van [naam1] én de moeder bleef weigeren om mee te werken, werd [naam1] in 2021 uithuisgeplaatst. Het lukte niet om [naam1] in een pleeggezin te laten wonen, omdat hij zorgelijk gedrag liet zien. Zo deed hij andere kinderen en dieren pijn. Hij is daarom in een gespecialiseerde instelling geplaatst. [naam1] bleek een ontwikkelingsachterstand te hebben. Hij kon niet naar een normale basisschool. De moeder gaf de Jeugdbescherming geen toestemming om [naam1] aan te melden bij een school en ook niet om een diagnostisch onderzoek te laten uitvoeren. De Jeugdbescherming is toen een procedure bij de rechtbank gestart om gedeeltelijk gezag toegekend te krijgen. De Jeugdbescherming heeft de rechtbank inmiddels meermalen moeten vragen om gedeeltelijke gezagstoekenning, voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling en het geven van toestemming voor een medische behandeling. [naam1] woont al bijna drie jaar in de instelling. Hij ontwikkelt zich daar goed. De moeder en [naam1] hebben alleen via beeldbellen contact met elkaar. Er is geen fysieke omgang, omdat de moeder zich niet houdt aan de aanwijzingen van de Jeugdbescherming. Zelf heeft zij daarover gezegd dat zij nergens aan wil meewerken zolang [naam1] niet bij haar woont en/of contact met de vader heeft en dus (volgens de moeder) de veiligheid van [naam1] in het geding is. Zij wil [naam1] niet meegeven aan de vader, omdat de vader [naam1] volgens haar seksueel heeft misbruikt. Op de zitting bij het hof heeft de moeder herhaald dat volgens haar de enige optie is dat [naam1] bij haar komt wonen en geen contact heeft met de vader. Naar het oordeel van het hof handelt de moeder niet in het belang van [naam1] door niet mee te werken aan de inschrijving op een school, diagnostisch onderzoek, de door de Jeugdbescherming gestelde voorwaarden voor fysieke omgang en contact tussen [naam1] en de vader. De verklaring die de moeder heeft gegeven voor haar weigerachtige houding overtuigt het hof niet. Volgens de moeder heeft de vader [naam1] kort na de geboorte seksueel misbruikt. Als dat waar is, is dat een bijzonder ernstig gegeven, maar het dossier geeft te veel aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze beschuldigingen, en geen enkele onderbouwing daarvan. De moeder heeft de vader al in een eerder stadium hiervan beschuldigd, wat de vader toen heeft weersproken. Zij heeft haar beschuldiging vervolgens niet onderbouwd. Zo zegt de moeder dat er getuigen zijn van het seksueel misbruik, maar heeft zij geen getuigenverklaringen overgelegd en heeft zij ook niet aangeboden getuigen te horen. Daarbij komt dat de moeder geen aangifte heeft gedaan tegen de vader, althans haar aangifte niet heeft doorgezet, zonder te onderbouwen waarom ze dat heeft nagelaten. Ook valt op dat de weergave door de moeder van het seksueel misbruik niet consistent is. Op de zitting vertelde de moeder dingen gezien te hebben die afwijken van haar eerdere verklaringen, zonder uit te leggen waarom dat zo is. Het gedrag en de keuzes van de moeder ten aanzien van contact tussen [naam1] en de vader (in de tijd op een rij gezet) zijn ook niet helemaal goed te rijmen. De moeder stelt op te komen voor de veiligheid van [naam1] , maar maakt nu welbewust keuzes die ervoor zorgen dat zij [naam1] niet ziet. Tot slot zien [naam4] (de organisatie die onderzoek doet naar een plaatsing van [naam1] bij de vader) en de Jeugdbescherming geen zorgelijke signalen in het contact met de vader en tussen de vader en [naam1] .
6.5
Gezien de zorgen die er waren toen [naam1] nog bij de moeder woonde en het gebrek aan samenwerking met de Jeugdbescherming is het hof van oordeel dat het perspectief van [naam1] niet meer bij de moeder ligt. De moeder accepteert de plaatsing van [naam1] in de instelling niet en een eventuele plaatsing van [naam1] bij de vader al helemaal niet.
6.6
Om verantwoorde beslissingen over [naam1] te kunnen nemen is het noodzakelijk dat de moeder op de hoogte is van de ontwikkelingen in het leven van [naam1] . De moeder ziet [naam1] slechts via beeldbellen, in beginsel om de week. Zij weet daardoor minder goed wat er speelt in het leven van [naam1] .
6.7
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [naam1] ten opzichte van de moeder is verstreken. Voor [naam1] is het belangrijk dat duidelijk wordt dat hij niet meer bij de moeder zal opgroeien en dat zij niet meer over hem beslist. Naar het oordeel van het hof weegt het belang van [naam1] bij die duidelijkheid zwaarder dan de wens van de moeder om het gezag over [naam1] te houden. Dat nog onderzoek wordt gedaan naar het perspectief van [naam1] bij de vader doet daaraan niet af.
6.8
Aangezien de gezagsbeëindiging is gebaseerd op de wet en er goede redenen voor zijn, is er - anders dan de moeder heeft aangevoerd - geen sprake van strijd met artikel 8 EVRM of rechtspraak van het EHRM. Verder staat de gezagsbeëindiging in een redelijke verhouding tot het na te streven doel (
proportionaliteitsbeginsel) en is het beoogde resultaat niet te bereiken met een minder ingrijpend alternatief zoals een vrijwillige plaatsing (
subsidiariteitsbeginsel).
6.9
Kortom, het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.
Proceskosten
6.1
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland (locatie Zutphen) van 12 oktober 2023 en
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, K. Mans en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.