ECLI:NL:GHARL:2024:4103

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
200.336.908/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake omgangsregeling en woningverdeling na relatiebreuk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, de man, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, dat op 14 december 2023 is uitgesproken. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de levering van de woning, maar de overige verzoeken van de man zijn afgewezen. Het hof oordeelt dat er onvoldoende basis is om het kind, [de minderjarige2], aan de man toe te vertrouwen, gezien de zwaarwegende bezwaren die het kind heeft geuit tegen omgang met de man. Het hof heeft vastgesteld dat het in het belang van het kind niet is om een zorg- en contactregeling vast te stellen. De man had ook een vordering ingediend voor een bedrag van € 5.250,-, maar deze is afgewezen omdat het hof van oordeel is dat er geen spoedeisend belang is bij toewijzing van deze vordering. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor het overige en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de griffier de rol heeft vervuld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.908/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 564819
arrest in kort geding van 18 juni 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Lelystad.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 14 december 2023 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep tevens memorie van grieven van 10 januari 2024 met bijlage(n);
- de conclusie van eis tevens vermeerdering van eis met bijlage(n), ingediend op 22 januari 2024;
- de memorie van antwoord met bijlage(n), ingediend op 19 februari 2024;
- een H-formulier namens de man van 10 mei 2024 met bijlage(n);
- een H-formulier namens de man van 13 mei 2024 met bijlagen.
1.3
Op 21 mei 2024 is, voorafgaand aan de mondelinge behandeling op die dag, de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door de voorzitter van het hof is gehoord. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft mede het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012.
2.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning).
2.4
De vrouw heeft bij de voorzieningenrechter (in conventie) -zakelijk weergegeven-gevorderd dat de man wordt veroordeeld om mee te werken aan levering van de woning en te bepalen dat de vrouw het exclusieve gebruiksrecht krijgt van de woning.
2.5
De man heeft (in reconventie) op zijn beurt gevorderd dat hij het exclusieve gebruiksrecht krijgt van de woning en voorwaarden gesteld aan de toebedeling van de woning aan de vrouw. Daarnaast heeft de man verzocht primair te bepalen dat [de minderjarige2] aan hem wordt toevertrouwd en subsidiair een zorg- en contactregeling tussen hem en [de minderjarige2] vast te stellen. Ook heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen om binnen 3 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis een bedrag van € 5.250,- aan de man te voldoen ter zake een onverschuldigde betaling dan wel terugbetaling lening/vordering en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure en in de nakosten.
2.6
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft de vordering van de vrouw ten aanzien van het exclusieve gebruiksrecht van de woning toegewezen en haar overige vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter heeft alle vorderingen van de man afgewezen. De kosten van de procedure tussen partijen zijn door de voorzieningenrechter gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.7
De man komt met zes grieven in hoger beroep. De bedoeling van het hoger beroep is dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat, opnieuw rechtdoende, de afgewezen vorderingen van de man alsnog worden toegewezen en de vorderingen van de vrouw alsnog worden afgewezen. Aanvullend vordert de man ten aanzien van de zorg- en contactregeling dat het hof een regeling bepaalt die het hof in het belang van de minderjarige acht en voorts:
- dat aan niet nakoming van de nog te bepalen zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarige een dwangsom wordt verbonden, waarbij bij niet naleving van de regeling of gedeelte hiervan de vrouw een dwangsom aan de man is verschuldigd (van) € 250,- per dag of gedeelte daarvan dat de vrouw niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,-;
- dat de vrouw wordt veroordeeld om binnen 3 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest de wandelstok van de man en de nog nader te specificeren goederen aan de man in goede staat te verstrekken en te bepalen dat bij niet naleving hiervan de vrouw de man een dwangsom is verschuldigd van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat de man niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 5.000,-;
- de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties te veroordelen.
2.8
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof het bestreden vonnis te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.

3.Het oordeel van het hof

de woning
3.1
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de levering van de woning. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoeken in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. De afspraken die partijen hebben gemaakt zijn vastgelegd in het hiertoe opgestelde en door partijen en de voorzitter ondertekende proces-verbaal, dat aan dit arrest wordt gehecht.
de afgifte van de wandelstok en andere goederen
3.2
De man heeft zijn vordering ten aanzien van de afgifte van de wandelstok en de nog nader te specificeren goederen ter zitting ingetrokken, zodat deze vordering geen bespreking behoeft.
de vordering van € 5.250,-
3.3
Evenals de voorzieningenrechter en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat de vordering van de man moet worden afgewezen. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is, gelet op het voorlopige karakter van de voorziening, de nodige voorzichtigheid geboden. Het hof voegt hier ten aanzien van het spoedeisend belang van de man aan toe dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de woning, zodat hij met het aan hem toekomende deel van de overwaarde van de woning kan voorzien in de inrichtingskosten van zijn nieuwe woning. Daarmee heeft hij geen spoedeisend belang bij toewijzing van zijn vordering.
het toevertrouwen van [de minderjarige2] en de zorg- en contactregeling
3.4
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat er onvoldoende basis is om [de minderjarige2] aan de man toe te vertrouwen. Het hof voegt hieraan toe dat er al lange tijd geen contact meer is tussen de man en [de minderjarige2] . Ze heeft verteld dat zij, nadat zij haar vader voor zijn verjaardag een bericht had gestuurd, niets meer van hem heeft gehoord. Uit het gesprek met [de minderjarige2] is duidelijk naar voren gekomen dat zij -op dit moment- geen contact wil met haar vader, omdat dat contact nare herinneringen bij haar naar boven brengt. [de minderjarige2] is getuige geweest van verbaal en fysiek geweld, zoals schreeuwen en vastpakken.
Gelet op de zwaarwegende bezwaren die [de minderjarige2] heeft geuit tegen het hebben van omgang met de man, zal het hof de vordering van de man ten aanzien van een zorg- en contactregeling eveneens afwijzen. Voor zover het al waar zou zijn dat, zoals de man stelt, [de minderjarige2] door haar zus en moeder wordt gemanipuleerd om geen contact met hem te willen, overweegt het hof dat het aan de man is om het vertrouwen van [de minderjarige2] en het contact met haar te herstellen. De wijze waarop de man de zus van [de minderjarige2] en haar moeder -voor [de minderjarige2] haar belangrijkste hechtingsfiguren- diskwalificeert en afwijst, is daarbij niet helpend. Deze houding staat het door de man gewenste contactherstel met [de minderjarige2] in de weg. Dat geldt eveneens voor zijn afwijzende houding richting de hulpverlening. Het hof acht het daarom op dit moment niet in het belang van [de minderjarige2] dat er een zorg- en contactregeling wordt vastgesteld.
dwangsommen
3.5
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over levering van de woning, de man zijn vordering ten aanzien van de afgifte van de wandelstok en overige goederen heeft ingetrokken en het hof de vordering van de man ten aanzien van de zorg- en contactregeling heeft afgewezen, behoeven de daarbij gevorderde dwangsommen geen bespreking meer.
verdeling van de proceskosten
3.6
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat het in zaken als deze (familieverhoudingen) gebruikelijk is dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen.

4.De beslissing

Het hof:
beslist conform de door partijen overeengekomen afspraken over de verdeling van de woning, zoals vermeld in het aan dit arrest en hiervan onderdeel uitmakende proces-verbaal;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 14 december 2023 voor het overige;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. van Dijk, M.M. Lorist en N.J.M. Plat, bijgestaan door
mr. M.J. van Mourik als griffier en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.