ECLI:NL:GHARL:2024:425

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
21/596
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardering van onroerende zaken en de verplichtingen van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 13 april 2021. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Putten had de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld voor het jaar 2020, waarop een aanslag was gebaseerd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 14 november 2023 heeft belanghebbende zijn verzoek om kostenvergoeding ingetrokken. Het geschil in hoger beroep draait om de vraag of de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de verplichting om belanghebbende op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, omdat de gevraagde gegevens niet ten grondslag lagen aan de vastgestelde waarde. Het Hof acht de verklaring van de heffingsambtenaar over de wijze van taxeren geloofwaardig en concludeert dat de heffingsambtenaar niet in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/596
uitspraakdatum: 16 januari 2024
Uitspraak van de zevende enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 april 2021, nummer AWB 20/5647, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaarvan de
gemeente Putten(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 96 te [woonplaats] (hierna: de woning) voor het jaar 2020 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikking is een aanslag vastgesteld, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. van den Dool, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] , als de gemachtigde van de heffingsambtenaar, [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde beschikking en aanslag. In zijn bezwaarschrift heeft hij het volgende verzoek opgenomen:
“Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw en een controleerbare onderbouwing van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, op basis van recente uitspraken van de rechtbank Oost Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2018:357) en de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2017:1051) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen.
Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de koudv- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
2.2.
Tijdens de bezwaarfase is de woning door een taxateur van de gemeente (op 24 juni 2020) inpandig opgenomen. In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar een taxatieverslag verstrekt. Op het taxatieverslag staan niet de gevraagde koudv- en liggingsfactoren van de woning en van de referentie-objecten. Een grondstaffel is niet aan belanghebbende verstrekt.
2.3.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij algemene informatie over de waardebepaling onder meer opgenomen:
“De gemeente Putten heeft een algemene herwaardering uitgevoerd naar het waardeniveau op 1 januari 2019. Daarbij is de waarde van woningen afgeleid uit binnen de gemeente gerealiseerde verkoopcijfers en afhankelijk van het type woning, de woninginhoud, de ligging, het bouwjaar en de perceeloppervlakte. De gemiddelde verkoopprijs van vergelijkbare woningen is uitgangspunt voor de waardebepaling. Ook bekijkt de gemeentelijke taxateur websites van makelaars en luchtfoto’s of gaat de situatie ter plaatse opnemen.”
2.4.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift naast klachten over het niet verstrekken van de gevraagde gegevens, aangevoerd dat de beschikte waarde te hoog is omdat onvoldoende rekening is gehouden met de matige onderhoudstoestand van de woning, met de gedateerde voorzieningen in de woning en de specifieke ligging van de woning en dat hij zich aansluit bij het door hem in de bezwaarfase ingebrachte taxatierapport en de daarin geconcludeerde waarde.
2.5.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin voor de woning en de referentie-objecten punten zijn opgenomen voor kwaliteit en onderhoud en waarin is aangegeven dat per punt een correctie van 10% plaatsvindt.
2.6.
De Rechtbank heeft beslist dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de voor de woning beschikte waarde niet te hoog is en verder, dat artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet verder gaat dan dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de verplichting heeft om de mogelijkheid te bieden om de gevraagde gegevens in te zien die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase heeft voldaan aan de verplichting uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ om belanghebbende op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
3.2.
Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld.
3.3.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn verzoek om toekenning van een kostenvergoeding voor het ingediende bezwaarschrift en het hoorgesprek onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ
4.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 augustus 2023 [1] geoordeeld dat op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet worden verstrekt. De uitspraak van de Rechtbank, dat in de bezwaarfase met het ter inzage leggen van gegevens kan worden volstaan (zie 2.6), is in zoverre onjuist.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het – in 2.1 geciteerde – verzoek van belanghebbende om bepaalde gegevens te verstrekken voldoende specifiek was.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de gevraagde gegevens die hij in de bezwaarfase niet heeft verstrekt, niet ten grondslag lagen aan de voor de woning vastgestelde waarde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat voor het belastingjaar 2020 handmatig, met behulp van Excel, werd getaxeerd. De taxateurs stond geen waarderingsapplicatie ter beschikking en er is geen gebruik gemaakt van vooraf vastgestelde grondstaffels, indexeringen, of andere modellen. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht gegevens van de woningen, zoals de oppervlakte van het perceel, de inhoud van de woning, het bouwjaar en de wijk, opgenomen waren in de belastingadministratie. Die gegevens werden overgezet in Excel, maar konden niet worden bewerkt. De taxateurs voegden vervolgens handmatig vraag- en verkoopprijzen toe. De taxatie vond groepsgewijs plaats: dezelfde woningen in dezelfde wijk vormden een groep. Alle woningen werden stuk voor stuk getaxeerd aan de hand van referentie-objecten, waarbij ook gegevens als luchtfoto’s en notities over eventuele bijzonderheden van de woning in het Excel-bestand werden vastgelegd. De taxateurs werken al jaren samen en kennen de plaatselijke markt zeer goed. Ze houden werkoverleggen en besprekingen en controleren elkaars taxatierapporten om te zorgen dat ze met elkaar in lijn liggen. Er werd maatwerk geleverd. Het gaat om gegevens die niet raadpleegbaar zijn. De door belanghebbende gevraagde gegevens – grondstaffel en koudv-factoren – hebben volgens de heffingsambtenaar niet ten grondslag gelegen aan de vastgestelde waarde. De relatie tussen de beschikte waarde en de onderbouwing is het product van handmatig taxeren en te zien in het taxatieverslag.
4.4.
Belanghebbende stelt dat hij niet gelooft dat de heffingsambtenaar op deze wijze werkte bij het vaststellen van de waarden, omdat het onmogelijk is om uniform te taxeren als er onderling geen afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de grondwaarde of de waarde van bijgebouwen. Dat de heffingsambtenaar aldus verklaart, acht belanghebbende daarom in strijd met de goede procesorde. Er moeten meer gegevens ten grondslag aan de vastgestelde waarde hebben gelegen. Daarnaast stelt belanghebbende dat het er om gaat dat de heffingsambtenaar inzicht verschaft in de werkwijze, hetgeen hij niet voldoende heeft gedaan.
4.5.
Het Hof acht, gelet op de naar zijn oordeel geloofwaardige en uitgebreide verklaring van de heffingsambtenaar ter zitting over de wijze van taxateren, aannemelijk dat de taxaties van woningen in de gemeente Putten voor het belastingjaar 2020 plaatsvonden, zoals
beschreven onder 4.3. Het afleggen van deze verklaring door de heffingsambtenaar is naar het oordeel van het Hof dan ook niet, zoals belanghebbende heeft gesteld, in strijd met de goede procesorde. Het Hof acht verder geloofwaardig dat, gelet op deze handmatige wijze van taxeren, tot en met de bezwaarfase de door belanghebbende gevraagde grondstaffel en koudv-factoren niet ten grondslag lagen aan de beschikte waarde.
4.6.
Het voorgaande betekent dat het in de bezwaarfase niet verstrekken van de gevraagde gegevens niet tot de conclusie leidt dat de heffingsambtenaar daarmee artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden.
4.7.
Ten overvloede merkt het Hof op dat, als het Hof er veronderstellerderwijs vanuit zou gaan dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ wel heeft geschonden, dit geen aanleiding zou zijn om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende voor de behandeling van het beroep. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de waardebeschikking heeft aangevoerd (zie 2.4), acht het Hof namelijk aannemelijk dat belanghebbende ook beroep had ingesteld als hij de gevraagde gegevens wel tijdens de bezwaarfase had ontvangen. Die gegevens waren dus niet van doorslaggevende betekenis bij de beoordeling of het zinvol was om beroep in te stellen.
Strijd met de goede procesorde?
4.8.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld dat de heffingsambtenaar een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven door eerst steeds te verklaren dat belanghebbende de gevraagde gegevens voor het hoorgesprek had kunnen inzien, terwijl hij pas in een nader stuk in hoger beroep heeft verklaard dat die gegevens eerst opgemaakt hadden moeten worden. Hij meent dat de heffingsambtenaar hierdoor handelt in strijd met de goede procesorde.
4.9.
De heffingsambtenaar heeft blijkens het proces-verbaal van de Rechtbank ter zitting verklaard dat de koudv-factoren pas worden gemaakt bij horen en inzage. Hoewel dat in dit geval kennelijk niet is gebeurd, neemt dat niet weg dat steeds is verklaard dat de gevraagde gegevens er niet waren. In zoverre is, anders dan belanghebbende stelt, van een afwijkende voorstelling van zaken in hoger beroep geen sprake. De heffingsambtenaar heeft in zoverre dan ook niet gehandeld in strijd met de goede procesorde.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024
De griffier, De voorzitter,
J.H. Riethorst M.M. Breij
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 17 januari 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.