In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad had de waarde van de woning vastgesteld op € 200.000 per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een lagere waarde van € 181.000 bepleitte. Tijdens de zitting op 14 november 2023 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is vastgesteld. De vergelijkingsobjecten, die in dezelfde straat zijn gelegen en in hetzelfde jaar zijn gebouwd, zijn als zeer goed vergelijkbaar met de woning van belanghebbende beoordeeld. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar de indexeringspercentages voldoende inzichtelijk heeft gemaakt, ondanks dat deze niet expliciet waren overgelegd. Het Hof heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van belanghebbende niet slaagt en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De beslissing van het Hof houdt in dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.