ECLI:NL:GHARL:2024:432

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
21/1594
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en toezendplicht gegevens onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 8 te [woonplaats], voor het belastingjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 253.000, wat door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 212.000 en voerde aan dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan zijn verplichtingen om gegevens te verstrekken die ten grondslag lagen aan de vastgestelde waarde, zoals de grondstaffel en de taxatiekaart. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting van het Hof op 14 november 2023 verklaarde belanghebbende dat de WOZ-waarde in hoger beroep niet meer in geschil was en dat hij geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase verzocht. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase niet had voldaan aan de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, door een onvolledige grondstaffel te verstrekken. Het Hof volgde de heffingsambtenaar niet in zijn standpunt dat belanghebbende had kunnen weten dat een punt verschil in koudv-factoren een correctie van 5% tot 10% inhoudt. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de toezendplicht had geschonden, maar dat dit gebrek niet van doorslaggevende betekenis was voor het instellen van beroep. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/1594
uitspraakdatum: 16 januari 2024
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 13 september 2021, nummer UTR 21/726, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaarvan de
gemeente Lelystad(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 8 te [woonplaats] (hierna: de woning) per waardepeildatum 1 januari 2019 voor het jaar 2020 vastgesteld op € 253.000. Tegelijk met deze beschikking is voor dat jaar een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) eigenaar woning vastgesteld.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. van den Dool als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, vergezeld door [naam2] (taxateur).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een rijwoning op een kavel van 181 m2.
2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 genoemde beschikking en aanslag. In zijn bezwaarschrift heeft hij het volgende verzoek opgenomen:
“Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, op basis van recente uitspraken van de rechtbank Oost Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2018:357) en de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2017:1051) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen.
Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase voor de hoorzitting een grondstaffel overgelegd en een taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten. De manier waarop de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten zijn verdisconteerd is in de bezwaarfase niet verstrekt.
2.4.
In de verstrekte taxatiekaart zijn aan de woning en de opgenomen vergelijkingsobjecten scores toegekend voor kwaliteit en onderhoud. Aan de woning is een 2 toegekend voor kwaliteit. Aan één van de vergelijkingsobjecten is een 4 toegekend voor kwaliteit. Aan alle andere onderdelen van de woning en de vergelijkingsobjecten is een 3 toegekend. De taxatiekaart vermeldt voor de vergelijkingsobjecten bij ‘grond bij eengezinswoning’ 226 m2, 166 m2 en 230 m2. De taxatiekaart vermeldt een verkoopprijs en een WOZ-waarde van de referentie-objecten, maar geen onderverdeling naar grond en opstallen.
2.5.
De in de bezwaarfase verstrekte grondstaffel bevat geen prijs per m2 en luidt voor zover van belang als volgt:
Grondstaffels
Belastingjaar 2020, waardepeildatum 1 januari 2019
Rijwoningen
Standaardgrootte
150
Oppervlakte van
Oppervlakte tot
Wegingspercentage
-
150
100%
150
350
70%
350
550
50%
550
750
45%
750
950
40%
2.6.
Op 10 juni 2020 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. In het verslag van de hoorzitting staat niets over de verzochte (zie 2.2) of verstrekte gegevens.
2.7.
In het beroepschrift in eerste aanleg heeft belanghebbende gesteld dat de waarde niet hoger kan zijn dan € 212.000. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het gehanteerde indexeringspercentage om de waarde van de vergelijkingsobjecten op de waardepeildatum te bepalen niet inzichtelijk is gemaakt, dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe is gecorrigeerd voor de onderlinge verschillen in koudv-factoren, dat het niet overleggen van de (volledige) grondstaffel tot gevolg heeft dat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om de waarde van de woning te controleren, dat onvoldoende rekening is gehouden met (i) de gedateerde voorzieningen (badkamer, keuken en sanitair) in de woning en (ii) de matige kwaliteit van de woning (fikse lekkage met veel water in de kruipruimte, waardoor sprake is van schimmelvorming en vochtoverlast) en dat ten onrechte is uitgegaan van een aanbouw van 32 m2, terwijl sprake is van zelfgebouwde eenvoudige overkapping.
2.8.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een waardematrix ingebracht.
2.9.
De Rechtbank heeft beslist dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de voor de woning beschikte waarde niet te hoog is en verder, dat zij de beroepsgrond over artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ buiten beschouwing laat. Zij acht het namelijk in strijd met de goede procesorde dat belanghebbende in beroep aanvoert dat artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is geschonden, nu belanghebbende tijdens de hoorzitting niet heeft herhaald dat hij nog informatie mist.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase heeft voldaan aan het verzoek om gegevensverstrekking als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ.
3.2.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat de WOZ-waarde van de woning in hoger beroep niet in geschil is en dat hij niet verzoekt om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Hij heeft verklaard dat hij, voor zover nodig, zijn (hoger)beroep op deze punten onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig intrekt.
3.3.
Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat hij in de bezwaarfase niet heeft verzocht om gegevens over de indexering van het verkoopcijfer naar de waardepeildatum. Voor deze gegevens is in hoger beroep dus niet in geschil of de heffingsambtenaar aan zijn verplichting uit hoofde van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft voldaan.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Hoge Raad heeft in het arrest ECLI:NL:HR:2023:1052 geoordeeld dat op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet worden verstrekt.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek van belanghebbende tot het verstrekken van de in 2.2 genoemde gegevens voldoende specifiek was. Van de grondstaffel is niet in geschil dat die ten grondslag heeft gelegen aan de vastgestelde waarde van de woning.
4.3.
Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase een onvolledige grondstaffel verstrekt en heeft hij in de bezwaarfase geen inzicht verschaft in de manier waarop de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten zijn verdisconteerd. Doordat deze gegevens niet (volledig) zijn verstrekt, is belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld om de onderbouwing van de WOZ-waarde van de woning te controleren. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, mag uit het feit dat belanghebbende tijdens de hoorzitting niet opnieuw heeft aangevoerd dat hij informatie mist, niet worden afgeleid dat hij de gevraagde stukken niet meer nodig heeft. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de verplichting uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door het niet (volledig) verstrekken van de gevraagde stukken. Hij verbindt hieraan het gevolg dat de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld tot een proceskostenvergoeding voor de kosten in beroep en hoger beroep.
4.4.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat bij de in de bezwaarfase verstrekte grondstaffel ook een prijs per m2 had moeten worden verstrekt. Als belanghebbende tijdens de hoorzitting om de ontbrekende prijs per m2 had gevraagd, had de heffingsambtenaar die prijs alsnog verstrekt. Nu belanghebbende er niet om heeft gevraagd, kan niet worden gezegd dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, door in de bezwaarfase bij de grondstaffel niet de prijs per m2 te verstrekken.
4.5.
Het Hof oordeelt als volgt. Het enkele feit dat belanghebbende tijdens de hoorzitting zijn verzoeken om gegevens te verstrekken niet heeft herhaald, ontslaat de heffingsambtenaar niet van zijn wettelijke plicht om die gegevens te verstrekken. [1] Dat zou slechts anders zijn indien een belanghebbende het verzoek om verstrekking van bepaalde gegevens in bezwaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken. [2] Dat is hier echter niet aan de orde. Het voorgaande betekent dat het belanghebbende vrij stond in beroep erover te klagen dat de heffingsambtenaar de toezendverplichting ex artikel 40 Wet WOZ heeft geschonden met betrekking tot het verstrekken van een onvolledige grondstaffel en het niet verstrekken van de manier waarop verschillen zijn verdisconteerd. Van een strijd met de goede procesorde is geen sprake. De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
Grondstaffel
4.6.
Partijen zijn het erover eens dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase een onvolledige grondstaffel heeft verstrekt. Het Hof volgt partijen hierin en verbindt daaraan de conclusie dat de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden.
Verschillen in kwaliteit en onderhoud
4.7.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat het hier om een professionele gemachtigde gaat aan wie de gevraagde correctiepercentages van de koudv-factoren al eerder zijn verstrekt - in het kader van andere procedures over dit jaar -, dat hij gelet daarop had kunnen weten dat een punt verschil in koudv-factoren een correctie van ‘5% tot 10%’ inhoudt, en dat de gemachtigde de verschillen daarom had kunnen narekenen. Artikel 40 Wet WOZ is daarom volgens de heffingsambtenaar niet geschonden.
4.8.
Het Hof volgt de heffingsambtenaar hierin niet, omdat de gemachtigde heeft weersproken dat hij in de bezwaarfase al met correctiepercentages bekend was en niet is komen vast te staan dat de heffingsambtenaar deze eerder aan de gemachtigde heeft verstrekt. Nu de heffingsambtenaar in de bezwaarfase wel over deze correctiepercentages beschikte, had hij die aan de gemachtigde moeten verstrekken. De toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is daarom ook op dit punt geschonden.
Gevolgen van schending toezendverplichting?
4.9.
Hiervoor, onder 4.6 en 4.8 heeft het Hof geoordeeld dat de heffingsambtenaar de toezendverplichting van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Het Hof ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu niet aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld. Gelet op hetgeen belanghebbende in beroep tegen de beschikte waarde heeft aangevoerd (zie 2.7), acht het Hof aannemelijk dat het gebrek aan informatievoorziening door de heffingsambtenaar niet van doorslaggevende betekenis is geweest om beroep in te stellen. Verondersteld moet worden dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Gelet op het in 4.9 overwogene bestaat geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep. Het Hof ziet evenmin aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten voor het hoger beroep, omdat belanghebbende door de onjuiste beslissing van de Rechtbank dat zij de beroepsgrond dat artikel 40 van de Wet WOZ is geschonden buiten beschouwing laat, niet is benadeeld. Het Hof ziet in deze beslissing van de Rechtbank wel aanleiding te bepalen dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, omdat het hoger beroep alleen op deze beslissing ziet.
Opmerking hierbij verdient nog dat het bedrag van het griffierecht op grond van het per 1 januari 2024 onmiddellijk in werking getreden artikel 30a, lid 4, van de Wet WOZ uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dient te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breij, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024
De griffier, De raadsheer,
(J.H. Riethorst) (M.M. Breij)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 17 januari 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8794.
2.Vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10571.