ECLI:NL:GHARL:2024:4368

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
200.332.463/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen eisvermeerdering in hoger beroep met betrekking tot installatiewerkzaamheden en betalingsgeschil

In deze zaak heeft Werkplek West B.V. hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, die op 3 februari 2021, 1 juni 2022 en 17 mei 2023 zijn uitgesproken. De procedure betreft een geschil over onbetaalde facturen van IM Duurzaam B.V. voor installatiewerkzaamheden in een bedrijfsverzamelgebouw van Werkplek West in Arnhem. Werkplek West heeft de laatste zes van in totaal dertig facturen, ter waarde van € 110.679,18, niet voldaan en heeft IM verzocht om een financiële onderbouwing en herstel van gebreken, die geraamd zijn tussen € 75.000,- en € 125.000,-. IM heeft in conventie veroordeling van Werkplek West tot betaling van deze facturen gevorderd, wat door de rechtbank is toegewezen.

In hoger beroep heeft Werkplek West gevorderd dat het hof IM in reconventie veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 214.200,- voor herstel van gebreken. IM heeft bezwaar gemaakt tegen een eisvermeerdering door Werkplek West, die na de memorie van antwoord van IM is ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat de eisvermeerdering te laat is en in strijd met de goede procesorde, omdat Werkplek West niet heeft aangetoond dat zij tijdig actie heeft ondernomen om haar vordering te onderbouwen. De rolraadsheer heeft de bezwaren van IM tegen de eiswijziging gegrond verklaard en bepaald dat recht zal worden gedaan op de vorderingen zoals geformuleerd in de memorie van grieven. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 30 juli 2024 voor dagbepaling van de mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.463/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 501896
rolbeschikking van 2 juli 2024
in de zaak van
Werkplek West B.V. m.h.o.d.n. E-Unit Arnhem,
die is gevestigd in Hilversum,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
Werkplek West,
advocaat: mr. J.J. Linker te Rotterdam,
tegen
IM Duurzaam B.V.,
die is gevestigd in Bunschoten
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
verweerster in hoger beroep,
hierna:
IM,
advocaat: mr. J. de Wrede te Amersfoort.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Werkplek West heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 3 februari 2021, 1 juni 2022 en 17 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven
• de memorie van antwoord
• een akte wijziging eis, tevens overlegging producties van de zijde van Werkplek West
• een antwoordakte wijziging eis van de zijde van IM.
1.2
Vandaag wordt een rolbeschikking gegeven waarbij wordt beslist op het bezwaar van IM tegen de eisvermeerdering van Werkplek West.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende. IM is een installatiebedrijf dat in opdracht van Werkplek West installatiewerkzaamheden heeft verricht in het bedrijfsverzamelgebouw van Werkplek West aan de Hondiusstraat 20, 24 en 28 in Arnhem. Werkplek West verkoopt en verhuurt de bedrijfsunits in het bedrijfsverzamelgebouw aan ondernemers.
2.2
Van de in totaal 30 facturen van IM aan Werkplek West heeft Werkplek West de laatste zes (van in totaal € 110.679,18) niet voldaan. Werkplek West heeft verzocht om een financiële onderbouwing en stelt IM in de gelegenheid om meerdere gebreken te herstellen. De herstelkosten worden op dat moment geraamd tussen € 75.000,- en € 125.000,-.
2.3
IM heeft bij de rechtbank in conventie – onder meer – veroordeling van Werkplek West tot betaling van de laatste zes facturen gevorderd. Die vordering is toegewezen.
2.4
Werkplek West heeft tegen dit oordeel hoger beroep ingesteld. Werkplek West heeft in haar memorie van grieven – voor zover hier van belang – gevorderd dat het hof IM (in reconventie) veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 214.200,- in verband met herstel van de gebreken.
2.5
Vervolgens heeft IM een memorie van antwoord genomen. Daarna heeft Werkplek West nog een akte genomen waarin zij zowel producties overlegd als haar eis vermeerderd. Deze vermeerdering van eis ziet erop dat zij het gevorderde bedrag van € 214.200,- aan herstelkosten vermeerderd tot een bedrag van in totaal € 232.697,-. Ter onderbouwing van deze eiswijziging heeft Werkplek West aangevoerd dat de oorspronkelijke vordering was gebaseerd op een offertes van Stein Installaties B.V. van 10 september 2020. In de memorie van grieven van 19 december 2023 heeft Werkplek West aangegeven nieuwe offertes bij Stein Installaties B.V. te hebben opgevraagd, onder meer omdat er een post ontbrak. Deze zijn op 19 februari 2024 ontvangen.
2.6
IM heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering en het hof verzocht deze buiten beschouwing te laten. IM heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de eiswijziging te laat is ingesteld en in strijd is met de goede procesorde.

3.De beoordeling

3.1
Een appellant is in hoger beroep bevoegd zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden in het geval de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van de procedure en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging. De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep echter beperkt. Nadat de in artikel 347 lid 1 Rv genoemde conclusies zijn genomen, is de mogelijkheid om de eis of de grondslag daarvan te wijzigen, beperkt tot de uitzonderingen die zijn genoemd in HR 20 juni 2008 en HR 19 juni 2009. [1] Daarbij is niet van belang of de eiswijziging kan worden aangemerkt als een nieuwe grief. [2]
3.2
Een uitzondering op de zogeheten ‘in beginsel strakke regel’ kan worden aangenomen in het geval de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van eis plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Daarnaast kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eiswijziging ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
3.3
Dat de eerste eiswijziging – die welke in de memorie van grieven is vervat – tijdig is gedaan en ook verder niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde staat niet ter discussie. De tweede eiswijziging van Werkplek West is pas na de memorie van antwoord van IM ingediend. Deze is in beginsel te laat. Van instemming van IM met de eiswijziging is in dit geval geen sprake, zodat het erop aankomt of zich één van de andere uitzonderingen voordoet. De rolraadsheer is van oordeel dat daarvan geen sprake is en overweegt als volgt.
3.4
De (reconventionele) vordering van Werkplek West in eerste aanleg tot vergoeding van schade is gebaseerd op de offertes van Stein Installaties van 10 september 2020. Het eindvonnis dateert van 17 mei 2023. Het hoger beroep in deze zaak is aangebracht op 26 september 2023. Vervolgens heeft Werkplek West tot 19 december 2023 de tijd gehad om een memorie van grieven op te stellen en daarin haar vordering te formuleren. Na het eindvonnis heeft zij derhalve 7 maanden de tijd gehad om haar schadevordering desgewenst anders vorm te geven dan bij de rechtbank. Werkplek West heeft niet toegelicht wat zij in dei periode heeft gedaan. Zij stelt alleen dat zij op 19 december 2023 niet over nieuwe offertes van Stein Installaties beschikte, maar zij heeft niet aangeven wanneer zij daarom heeft gevraagd en welke acties zij verder heeft ondernomen om haar vordering tijdig vorm te kunnen geven. Dat zij op het moment van indienen van de memorie van grieven niet over de offertes beschikte is een omstandigheid die zonder nadere toelichting – die niet is gegeven – voor haar rekening komt. Het voorbehoud dat zij in haar memorie van grieven in randnummers 12.3 en 12.5 maakt, waarbij zichzelf het recht toekent om haar vordering op een later tijdstip te vermeerderen, maakt dit niet anders. Immers dat recht komt haar niet toe. De rolraadsheer oordeelt dan ook dat geen reden is voor een uitzondering op de op de hiervoor genoemde in beginsel strakke regel.
3.5
De rolraadsheer acht de bezwaren van IM tegen de vermeerdering van eis van Werkplek West gegrond. In hoger beroep zal recht worden gedaan op de vorderingen van Werkplek West zoals die zijn geformuleerd in de memorie van grieven. De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van dinsdag 30 juli 2024 voor dagbepaling mondelinge behandeling.

4.De beslissing

De rolraadsheer:
verklaart de bezwaren van IM tegen de eiswijziging van Werkplek West gegrond;
bepaalt dat in hoger beroep recht zal worden gedaan op de vorderingen van Werkplek West zoals geformuleerd in de memorie van grieven;
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 30 juli 2024voor dagbepaling mondelinge behandeling;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.

Voetnoten

1.Zie ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en ECLI:NL:HR:2009: BI8771
2.Vgl. HR 8 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1224