ECLI:NL:GHARL:2024:4416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
200.337.225
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die op 3 november 2023 de kinderalimentatie had vastgesteld op € 183,- per kind per maand. De vrouw verzocht het hof om de kinderalimentatie te verhogen naar € 300,- per kind per maand met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023, en naar € 318,60 per kind per maand met ingang van 1 januari 2024. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, voerde verweer en vroeg het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie te verlagen naar € 75,50 per kind per maand.

Het hof oordeelde dat de man onvoldoende financiële gegevens had overgelegd om zijn draagkracht aan te tonen, waardoor een goede beoordeling van zijn financiële situatie onmogelijk was. Het hof concludeerde dat de man zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht had voor de door de vrouw verzochte kinderalimentatie niet had onderbouwd. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de kinderalimentatie verhoogd naar € 300,- per kind per maand met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023, en naar € 318,60 per kind per maand met ingang van 1 januari 2024. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.337.225
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 558076)
beschikking van 2 juli 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.L.F.J. Schyns te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.J.W. van Kesteren te Amsterdam.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 november 2023, uitgesproken onder zaaknummer 558076. Deze beschikking wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 januari 2024;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Kesteren van 2 april 2024 met productie 1;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Van Kesteren van 24 mei 2024 met producties 15, 16 en 17;
  • een journaalbericht van mr. Schyns van 24 mei 2024 met productie 17.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juni 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2011 en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013.
3.2
De ouders hebben gezamenlijk gezag over de kinderen en de kinderen wonen bij de vrouw.
3.3
De ouders hebben in 2017 in het ouderschapsplan afgesproken dat de kinderen om de week bij de andere ouder verblijven, waarbij zij de kosten van de kinderen bij helfte hebben verdeeld. Ieder van de ouders stortte voor de verblijfsoverstijgende kosten een bedrag op de kinderrekening. In 2021 hebben de ouders aanvullende afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van de kinderen. De afspraak om ieder een gelijk bedrag op de kinderrekening te storten is daarbij gehandhaafd. In 2023 was dat € 150,- per persoon per maand.
3.4
In de vaststellingsovereenkomst van 2 oktober 2021 hebben de ouders afgesproken om de financiële gevolgen van de wijziging van de zorgregeling in verband met de voorgenomen verhuizing van de vrouw naar [woonplaats1] en de voorgenomen verhuizing van de man naar [woonplaats2] vast te leggen in een te herzien ouderschapsplan. Dat is tot op heden niet gelukt.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van de datum van de bestreden beschikking bepaald op € 183,- per kind per maand. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Met de bestreden beschikking heeft de rechtbank de afspraken die de man en de vrouw over de kinderalimentatie hebben gemaakt in hun (aangepaste) ouderschapsplan gewijzigd.
4.2
De vrouw het niet eens met die beslissing en is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie, grieven twee en vier zien op de draagkracht van de man, grief drie ziet op de behoefte van de kinderen en de vijfde grief ziet op de hoogte van de gewijzigde kinderalimentatie.
Na aanpassing van haar verzoek tijdens de mondeling behandeling verzoekt de vrouw het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en
  • bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2023 zal bijdragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met een bedrag van € 300,- per kind per maand (totaal: € 600,- per maand);
  • te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2024 zal bijdragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met een bedrag van € 318,60 per kind per maand (totaal: € 637,20 per maand);
en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof de verzoeken van de vrouw af te wijzen, althans hooguit de gronden waar de bestreden beschikking op berust te verbeteren. In geval van toewijzing van de door de vrouw verzochte eerdere ingangsdatum van de kinderalimentatie vraagt de man het hof te bepalen dat de door de man over die eerdere maanden betaalde bijdragen aan de kinderrekening dienen te worden verrekend met de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
De man is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De eerste grief ziet op zorgkorting, de tweede grief ziet op de draagkracht van de man en de derde grief ziet op de hoogte van de gewijzigde kinderalimentatie.
Na aanpassing van zijn verzoek tijdens de mondeling behandeling verzoekt de man het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vanaf 3 november 2023 vast te stellen op € 75,50 per kind per maand, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.4
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, dan wel zijn grieven te verwerpen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Partijdeskundigen
5.1
De man heeft het hof bij bericht van 9 april 2024 verzocht om door hem mee te brengen partijdeskundigen tijdens de mondelinge behandeling te doen horen. Deze partijdeskundigen hebben een door de man ingebracht rapport opgesteld, zodat zij dit rapport kunnen toelichten en eventuele vragen daarover kunnen beantwoorden, aldus de man. De vrouw heeft bij bericht van 15 april 2024 bezwaar gemaakt tegen de toelating van een of meer partijdeskundige(n) tijdens de mondelinge behandeling.
Hierop heeft het hof partijen bij brief van 17 april 2024 bericht dat op grond van artikel 87 lid 3 jo. 279 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de mogelijkheid bestaat om partijdeskundigen op een mondelinge behandeling te doen horen en dat de man de partijdeskundigen dan ook mag meenemen. Ook heeft het hof partijen laten weten dat het hof tijdens de mondelinge behandeling zal beslissen of behoefte is aan het horen van deze partijdeskundigen en of de partijdeskundigen dan ook worden toegelaten tot (een deel van) de mondelinge behandeling.
5.2
Nu het hof tijdens de mondelinge behandeling geen aanleiding zag voor nadere toelichting van het rapport door de partijdeskundigen en/of het stellen van nadere vragen aan de partijdeskundigen, zijn de door de man meegebrachte partijdeskundigen niet toegelaten tot (een deel van) de mondelinge behandeling.
Kinderalimentatie
Wijziging van omstandigheden
5.3
In hoger beroep staat tussen partijen niet ter discussie dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die een onderzoek rechtvaardigt naar de vraag of de kinderalimentatie moet worden gewijzigd. Of deze omstandigheden daadwerkelijk moeten leiden tot een wijziging van de kinderalimentatie zal het hof hierna beoordelen.
Ingangsdatum
5.4
De rechtbank heeft de kinderalimentatie met ingang van de datum van de bestreden beschikking, 2 november 2023, gewijzigd. De vrouw verzoekt het hof om de bijdrage met ingang van een eerdere datum, namelijk 1 januari 2023, te wijzigen. De vrouw stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat de man al langer bekend was met de wens van de vrouw om de bijdrage te wijzigen, zodat de man rekening had kunnen houden met de beslissing van de rechtbank. Daar komt bij dat uit de bestreden beschikking blijkt dat de man tot een hogere bijdrage in staat was en dat de man niet heeft gesteld dat hij een nabetaling niet kan betalen, aldus de vrouw. De man laat weten het eens te zijn met de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum omdat er anders verrekening moet plaatsvinden met de betalingen die de man op de kinderrekening heeft gedaan.
5.5
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatieverplichting.
5.6
Naar het oordeel van het hof heeft de man vanaf de verhuizing van de vrouw en de daarmee samenhangende wijziging in de zorgregeling eind 2022 rekening kunnen en moeten houden met een verhoging van de door hem te betalen bijdrage voor de kinderen. Dat de vrouw het, zoals de rechtbank heeft overwogen, financieel heeft gered met de kinderen zonder de gelden van de kinderrekening te gebruiken, maakt dat niet anders. De man heeft niet gesteld dat hij de door hem vanaf 1 januari 2023 alsnog te betalen kinderalimentatie niet kan betalen. Het hof zal het verzoek van de vrouw om de gewijzigde kinderalimentatie per 1 januari 2023 in te laten gaan toewijzen.
Grief 1 van de vrouw slaagt dan ook.
5.7
Voor de goede orde merkt het hof op dat de man enkel gehouden is de kinderalimentatie vanaf 1 januari 2023 na te betalen in zoverre hij niet al aan die verplichting heeft voldaan. Dit betekent dat wat vanaf 1 januari 2023 door de man aan kinderalimentatie is betaald in mindering komt op het door hem na te betalen bedrag.
De draagkracht van de man
5.8
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
5.9
Ten aanzien van de draagkracht van de man geldt, zoals de rechtbank al heeft overwogen, dat het op de weg van de man ligt om te stellen en te onderbouwen hoe hoog zijn draagkracht is. Dit heeft de man in hoger beroep opnieuw nagelaten.
Het hof verwijst in dit verband naar artikel 2.1.2 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, waarin een opsomming wordt gegeven van de te verschaffen financiële informatie als de behoefte of de draagkracht (zoals hier het geval is) wordt betwist. Voor een zelfstandige geldt: stukken die inzicht geven in de financiële positie van de ondernemer en zijn onderneming, waaronder die betreffende de bedrijfsvoering in de laatste jaren), zoals in ieder geval de drie laatst vastgestelde jaarrekeningen (waaronder de balans, de winst- en verliesrekening, de toelichting en het kasstroomoverzicht), recente concept- en tussentijdse financiële overzichten, belastingaangiften en – aanslagen en stukken waarmee hij zijn toekomstverwachting kan onderbouwen, zoals prognoses. Het hof constateert dat de man onvoldoende financiële gegevens heeft overgelegd, terwijl het op de weg van de man lag om volledig inzicht te geven in zijn financiële situatie en zijn daarmee samenhangende draagkracht. Zo heeft de man nagelaten om stukken ten aanzien van [naam1] B.V. in het geding te brengen.
Het hof wijst de man daarnaast op artikel 21 Rv waarin is bepaald dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Niet alleen heeft de man geen volledig inzicht gegeven in zijn financiële situatie, ook heeft het hof vraagtekens bij de wel door de man in het geding gebrachte stukken. Zo blijkt uit de door de man ingebrachte salarisstroken dat hij zichzelf nog steeds niet in lijn met het minimum wettelijke DGA salaris uitbetaalt, betreffen de door de man in het geding gebrachte jaarrekeningen over de jaren 2022 en 2023 van zijn werkmaatschappij [naam2] B.V. concept versies en zijn er (aanzienlijke) verschillen in de concept jaarrekening van [naam2] B.V. over 2022 zoals die is overlegd in eerste aanleg ten opzichte van de versie zoals die in hoger beroep is overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de man over het voorgaande geen dan wel onvoldoende duidelijkheid verschaft. Een goede beoordeling van de draagkracht van de man is hierdoor in feite onmogelijk gebleken. Uit het uitblijven van adequate financiële onderbouwing van de zijde van de man maakt het hof de gevolgtrekking dat de man zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft voor betaling van de door de vrouw verzochte kinderalimentatie onvoldoende heeft onderbouwd.
De behoefte van de kinderen
5.1
Omdat een goede beoordeling van de draagkracht van de man door het in 5.9 beschreven handelen/nalaten van de man onmogelijk is, is het voor het hof ook niet mogelijk om de stelling van de vrouw dat het huidige inkomen van de man het netto gezinsinkomen overstijgt, zodat de behoefte van de kinderen opnieuw moet worden vastgesteld, op een juiste manier te beoordelen. Dit komt naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de man.
Conclusie hoogte kinderalimentatie
5.11
In het voorgaande ziet het hof aanleiding om het verzoek van de vrouw ten aanzien van de hoogte van de kinderalimentatie toe wijzen, zodat de grieven van de vrouw en de man verder onbesproken kunnen blijven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dan ook vernietigen en beslissen als volgt.
De zorgkorting
5.12
Ten overvloede, om verdere discussie tussen partijen hierover te voorkomen, merkt het hof het volgende op. In hetgeen de man ten aanzien van de zorgkorting stelt ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen. Van overeenstemming tussen partijen over de toepassing van een zorgkorting van 30% is niet gebleken en het Rapport alimentatienormen geeft naar het oordeel van het hof geen aanleiding om een zorgkorting van 30% toe te passen. Tot slot is het hof van oordeel, anders dan de man stelt, dat de beschikking van 22 december 2023 geen uitbreiding van de zorgregeling inhoudt.

6.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 2017, en zoals herijkt in 2021, en bepaalt:
  • dat de man in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 300,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen;
  • dat de man met ingang van 1 januari 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 318,60 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, M.H.F. van Vugt en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 2 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.