ECLI:NL:GHARL:2024:4427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
200.342.096
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren in [woonplaats2] in 2022. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 3 mei 2024 is uitgesproken. De vader en moeder zijn de ouders van [de minderjarige], die sinds 11 november 2023 bij de vader verblijft. De moeder heeft verzocht om een zorgregeling waarbij [de minderjarige] om de week bij haar verblijft. De voorzieningenrechter heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, maar de vader is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de vader een belang heeft bij het hoger beroep, omdat hij niet tijdig op de hoogte was van de procedure in eerste aanleg. Het hof heeft de vordering van de vader in hoger beroep toegewezen en de zorgregeling aangepast. De moeder heeft recht op minimaal drie uur contact per week met [de minderjarige] wanneer de vader aan wal is, en in de weken dat de vader vaart, zal het contact via beeldbellen plaatsvinden. De kosten van de procedure worden door beide ouders gedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.342.096
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 434359
arrest in kort geding van 3 juli 2024
in de zaak van
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde
hierna: de vader
advocaat: mr. J.G. Kalk
tegen

1.[verweerster]

die woont in [woonplaats2]
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres
hierna: de moeder
advocaat: mr. B. Willemsen
en

2.De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland

die is gevestigd in Arnhem, locatie Nijmegen
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde
hierna: de GI
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vader heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de voorzieningenrechter) op 3 mei 2024 (hierna: het bestreden vonnis) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één grief
  • een H12-formulier van mr. Kalk van 18 juni 2024
  • de memorie van antwoord
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 26 juni 2024 is gehouden.
1.2.
De GI heeft in hoger beroep geen conclusie van antwoord ingediend. Tegen de GI is verstek verleend. Op zitting is, met toestemming van iedereen, bijzondere toegang verleend aan [naam1] en [naam2] , medewerkers van de GI, en zij hebben antwoord gegeven op vragen van het hof. Aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is advies gevraagd.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vader en de moeder hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van de in [woonplaats2] [in] 2022 geboren minderjarige zoon [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ). De relatie tussen de ouders is vóór de geboorte van [de minderjarige] verbroken. De ouders hebben nooit samengewoond. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] verblijft vanaf 11 november 2023 volledig bij de vader, die binnenschipper in de Benelux en Noord-Frankrijk is. [de minderjarige] staat ingeschreven bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 2 februari 2024 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 2 mei 2024. Bij beschikking van diezelfde kinderrechter van 13 februari 2024 is [de minderjarige] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij de vader (ouder met gezag) met ingang van 13 februari 2024 tot 12 maart 2024.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2024 (zaaknummer C/05/429969 FA RK 23-4257) is het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te wijzigen in die zin dat zij belast wordt met het eenhoofdig gezag aangehouden (tot 19 november 2024 pro forma) in afwachting van het gelaste raadsonderzoek. De provisionele voorziening van de moeder, inhoudende dat het gezag van de vader wordt geschorst en dat [de minderjarige] voor de duur van de bodemprocedure aan de zorg van de moeder wordt toevertrouwd, is afgewezen.
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 februari 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij vader verleend tot 2 mei 2024. Bij beschikking van de kinderrechter van 30 april 2024 (op schrift gesteld op 8 mei 2024) is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 30 april 2025 en is het verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader voor de duur van vier maanden afgewezen.
2.2.
[de minderjarige] heeft een halfzusje en een halfbroertje. Dat zijn de kinderen van de moeder uit eerdere relaties. Halfzusje [halfzusje] , die in 2018 is geboren, woont bij haar grootouders moederszijde. Halfbroertje [halfbroertje] , geboren in 2021, staat onder toezicht van de GI en is uit huis geplaatst in een pleeggezin.
2.3.
De vordering van de moeder bij de voorzieningenrechter ziet op het volgende. Zij wil dat de GI wordt bevolen om uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van het vonnis een plan van aanpak te maken. Dat plan moet voorzien in een (opbouw) van een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] , waarbij [de minderjarige] de ene week bij zijn moeder en de andere week bij zijn vader verblijft. De moeder wil dat aan de nodige medewerking door de GI en de vader een dwangsom wordt gekoppeld van € 250 per dag dat aan de uitvoering van deze zorgregeling geen uitvoering wordt gegeven. Tot slot vordert de moeder veroordeling van de GI en de vader in de kosten van de procedure. De GI heeft geen verweer gevoerd en stemde met de vorderingen van de moeder in. De vader is niet in de procedure verschenen. Aan hem is verstek verleend.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft de vordering voor een deel toegewezen en een voorlopige zorgregeling voor [de minderjarige] bepaald die inhoudt dat de moeder onder regie van de jeugdbeschermer minimaal één keer per week op vrijdag gedurende minimaal drie uur omgang met [de minderjarige] heeft, waarbij de jeugdbeschermer bepaalt of dit (deels) begeleid of onbegeleid is en de vader verplicht om mee te werken aan deze regeling. Doet de vader dit niet dan verbeurt hij een dwangsom van € 100 per keer met een maximum van in totaal € 10.000. Tot slot heeft de voorzieningenrechter bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt en is het meer of anders verzochte afgewezen.
2.5.
De bedoeling van het hoger beroep van de vader is dat het mindere (van de vordering van de moeder) wordt toegewezen en de vader heeft daartoe een voorstel gedaan.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal beslissen dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en legt uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.
belang van de vader bij het hoger beroep
3.2.
Het hof is van oordeel dat de vader een belang heeft bij dit hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft verstek tegen de vader verleend. De vader heeft niet tijdig kennis kunnen nemen van de dagvaarding in eerste aanleg, wat gemaakt heeft dat hij niet bij de mondelinge behandeling van het kort geding aanwezig was.
de vordering van de vader in hoger beroep, het verweer van de moeder in hoger beroep en het advies van de raad in hoger beroep
3.3.
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen. Hij vordert dat de toegewezen vordering van de moeder alsnog wordt afgewezen, althans wordt toegewezen tot het mindere en heeft daartoe een voorstel gedaan en ook te bepalen dat geen dwangsom wordt verbeurd wanneer omgang niet kan plaatsvinden. De vader heeft voorgesteld dat in de periode dat hij aan wal is extra contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] kunnen plaatsvinden.
Tot slot vordert hij veroordeling van de moeder en de GI in de kosten van de procedure in hoger beroep.
3.4.
De moeder concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van de vader in de kosten van beide instanties. De moeder wenst bekrachtiging van het bestreden vonnis en kan zich vinden in het advies van de raad.
3.5
De raad adviseert dat omgang wekelijks en begeleid moet plaatsvinden, dat de jeugdbeschermer bekijkt hoe aan het een en ander invulling moet worden gegeven en dat het belang van [de minderjarige] daarbij leidend is en niet dat van de ouders. Daarnaast heeft [de minderjarige] een paspoort nodig en dient de moeder toestemming hiervoor te geven.
toetsingskader
3.6.
Het hof zal zich eerst een voorlopig oordeel vormen over de feiten en het daarop toe te passen recht en zal daarna beoordelen of de gevraagde voorlopige voorziening moet worden gegeven. Het hof zal daarbij de belangen van beide partijen tegen elkaar afwegen en in ieder geval rekening houden met (i) het voorlopige karakter van zijn oordeel, (ii) de spoedeisendheid, (iii) de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de gevraagde voorziening en (iv) de voor- en nadelen van het uitblijven daarvan. Bij deze belangenafweging staat het belang van [de minderjarige] voorop.
inhoudelijk
3.7.
Uitgangspunt is dat [de minderjarige] recht heeft op omgang met zijn beide ouders. Dat is ook niet in geschil. Het geschil betreft de voorlopige invulling en uitvoering van dat recht. Voor een goed begrip van de zaak is de volgende feitelijke achtergrond van belang.
3.8.
Op 11 oktober 2023 is na een escalatie tussen de moeder en haar (ex-)partner [de ex-partner] de politie betrokken geweest. Door de politie is een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis over het voorval. De moeder voelde zich bedreigd door [de ex-partner] . Ook de dag ervoor was er volgens de moeder ruzie geweest en zou [de ex-partner] haar keel hebben dichtgeknepen. De moeder heeft vanuit die situatie ook de hulp ingeroepen van de vader, die [de minderjarige] met spoed heeft laten ophalen. Vanaf 12 oktober 2023 verblijft [de minderjarige] bij de vader en [de partner van de vader] (de partner van de vader). Veilig Thuis en de GI hebben in november 2023 geadviseerd dat het beter is als [de minderjarige] voorlopig bij de vader verblijft. De moeder verzet zich onverminderd tegen het verblijf van [de minderjarige] bij de vader. Sinds [de minderjarige] bij de vader verblijft is geprobeerd om een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] af te spreken. Dat lukt niet. Ondanks betrokkenheid van hulpverlening kunnen de ouders het niet eens worden over een zorgverdeling voor [de minderjarige] . De raad constateert dit voorjaar dat de situatie van [de minderjarige] bij de moeder niet altijd veilig is, maar ook dat de raad geen beeld heeft kunnen krijgen van de situatie bij de vader thuis. Dat is voor de raad aanleiding geweest voor een verzoek aan de kinderrechter om [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen. Dat verzoek is op 30 april 2024 toegewezen.
3.9.
In een bodemprocedure bij de rechtbank Gelderland (zaaknummer C/05/ 429969 FA RK 23-4257) waarin de moeder verzoekt om alleen met het gezag over [de minderjarige] te worden belast heeft de rechtbank bij beschikking van 16 februari 2024 verzocht aan de raad een onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren over de vragen 1. in hoeverre er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen zijn ouders, 2. welke mogelijkheden er zijn voor een zorgregeling van [de minderjarige] met moeder dan wel met vader, 3. welke omstandigheden er zijn die een zorgregeling belemmeren en zo ja, vanuit wie en 4. hoe een zorgregeling er in het belang van [de minderjarige] uit moet zien. Dat onderzoek is nog gaande en het rapport met advies wordt medio november 2024 verwacht. Dat betekent dat afstemming op een beslissing van de bodemrechter over de omgangsregeling in deze procedure niet mogelijk is.
3.10.
Feit is dus dat [de minderjarige] voorlopig (in ieder geval voor de komende maanden) bij de vader (en [de partner van de vader] ) verblijft. De vader, die als binnenschipper zijn eigen onderneming drijft, heeft een vaarschema van twee aaneengesloten weken aan boord gevolgd door twee aaneengesloten weken aan wal. De regeling die de voorzieningenrechter heeft vastgesteld en die ook in hoger beroep door de raad wordt geadviseerd is voor de vader dan ook nauwelijks uit te voeren en kan in ieder geval niet van hem gevergd worden gelet op zijn werkzaamheden en de daaruit te vergaren inkomsten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder wist dat de vader van [de minderjarige] binnenschipper is, en dat [de minderjarige] dus een schipperskind zou zijn: een langer verblijf aan boord afgewisseld met een verblijf aan wal hoort nu eenmaal bij het leven van [de minderjarige] . De vader heeft een redelijk voorstel gedaan. Dat voorstel is naar het oordeel van het hof niet strijdig met het belang van [de minderjarige] , kan praktisch worden uitgevoerd en voorziet in de instandhouding van de band tussen [de minderjarige] en de moeder. De vader heeft daarbij herhaaldelijk aangegeven dat, zodra hij aan wal is, extra contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] kunnen plaatsvinden, zodat de moeder [de minderjarige] eerder en zo mogelijk vaker kan zien. Het hof zal dan ook beslissen dat als voorlopige zorgregeling de moeder minimaal drie uur per week op de vrijdagen gedurende de twee weken dat de vader aan wal is onder begeleiding contact met [de minderjarige] heeft, uit te breiden door de GI en ook dat de GI de aard en de omvang van de begeleiding bepaalt. In de weken dat de vader vaart zal het contact tussen de moeder en [de minderjarige] via beeldbellen moeten plaatsvinden. Bij de uitvoering van de regeling maakt het niet uit wie [de minderjarige] brengt. Van belang is dat het iemand is uit de vertrouwde kring rond [de minderjarige] . Het opleggen van een dwangsom acht het hof niet noodzakelijk. De vader ziet het belang van contact tussen de moeder en [de minderjarige] en door hem is ook constructief meegedacht om tot een regeling te komen die daarin voorziet.
3.11.
Tot slot wordt van de moeder verwacht dat zij haar toestemming verleent aan de vader om een paspoort van [de minderjarige] te laten maken. Dat is in het belang van [de minderjarige] vanwege de werkzaamheden van de vader in het buitenland ook noodzakelijk. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd haar medewerking hieraan te zullen verlenen. Ook is door haar de toezegging gedaan dat de tweemaal door de vader verbeurde dwangsommen niet zullen worden geïnd.
conclusie
3.12.
Het hoger beroep slaagt.
3.13.
Op grond van artikel 237 lid 1 van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in samenhang met artikel 353 Rv, wordt een partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede als partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte. Het hof bepaalt dat de vader en de moeder ieder de eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (procederen over hun gezamenlijke kind).
3.14.
Naar het oordeel van het hof biedt artikel 237 Rv echter geen basis om de GI de eigen proceskosten te laten dragen. De GI behoort niet tot de in de tweede volzin van artikel 237 lid 1 Rv bedoelde personen. De wet biedt in dat geval geen ruimte om over te gaan tot het compenseren van de proceskosten. Nu niet gesteld of gebleken is dat de GI nodeloos kosten heeft aangewend of veroorzaakt, ziet het hof, mede in samenhang met het hiervoor onder 3.13 overwogene dat de vader zijn eigen kosten moet dragen, geen aanleiding om de GI in de kosten van de vader te veroordelen. Dat deel van de vordering van de vader zal het hof afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 3 mei 2024 onder rechtsoverweging 5.1;
4.2.
bepaalt als voorlopige zorgregeling voor [de minderjarige] dat de moeder omgang met [de minderjarige] heeft als volgt:
gedurende de twee weken dat de vader aan wal is (gebaseerd op zijn vaarschema van telkens twee weken aan boord en daarop volgend twee weken aan wal): minimaal drie uur per week op de vrijdagen;
gedurende de twee weken dat de vader vaart : minimaal eenmaal per week via beeldbellen;
dit alles onder regie van de jeugdbeschermer, die de aard en de omvang van de begeleiding bij de omgang bepaalt en ook – indien dat tot de mogelijkheden behoort – de uitbreiding en eventuele extra mogelijkheden op omgang faciliteert, voor zover het fysiek contact van de moeder met [de minderjarige] betreft: in de weken dat de vader aan wal is;
4.3.
bepaalt dat de vader en de moeder de eigen kosten dragen;
4.4.
verklaart dit arrest voor wat betreft de onder 4.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad en
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, K. Mans en S. Kuijpers, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.