ECLI:NL:GHARL:2024:4464

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
200.339.906
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen en ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], geboren in 2012 en 2016. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de door de rechtbank Gelderland op 11 januari 2024 vastgestelde zorgregeling, die inhield dat de kinderen eenmaal per week gedurende drie uur bij de moeder verblijven onder begeleiding van een hulpverlenende instantie. De vader verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuw onderzoek te gelasten, terwijl de moeder verweer voerde en vroeg om bekrachtiging van de beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2024 waren beide ouders, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming aanwezig. Het hof heeft overwogen dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat de zorgregeling in het belang van de kinderen is. De vader heeft verzocht om de kinderen te horen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het hof van mening was dat de kinderen nog te jong zijn en er voldoende informatie beschikbaar was via betrokken professionals.

Het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof heeft benadrukt dat de GI verantwoordelijk is voor het toewijzen van een jeugdbeschermer, wat van groot belang is voor de ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van het hof houdt in dat de zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank wordt voortgezet, en dat de vader's verzoeken om een nieuw onderzoek en het horen van de kinderen zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.906
(zaaknummer rechtbank Gelderland 426046)
beschikking van 4 juli 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.R. van Laar,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. van den Heuvel.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2024, uitgesproken onder zaaknummer 426046. Deze beschikking wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 april 2024;
- het verweerschrift van de moeder met productie;
- een bericht namens de vader van 30 mei 2024 met productie;
- een bericht namens de moeder van 31 mei 2024 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juni 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.3
Vanwege de onderlinge samenhang is deze zaak gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.339.911 die gaat over de ondertoezichtstelling.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016.
3.2
De ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de vader.
3.3
Bij beschikking provisionele voorziening van 18 december 2023 heeft de rechtbank als voorlopige regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eenmaal per week gedurende drie uur bij de moeder verblijven, waarbij de overdrachten begeleid en verzorgd worden door een door de gemeente te bepalen hulpverlenende instantie. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de ouders zich uiterlijk 22 december 2023 tot de gemeente [de gemeente] dienen te wenden met het verzoek een instantie te vinden voor de begeleiding bij de overdrachtsmomenten.
3.4
Bij beschikking van 11 januari 2024 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 11 januari 2025 onder toezicht gesteld van de GI. De vader is in hoger beroep gekomen van die beschikking (zaaknummer hof 200.339.911). Bij beschikking van 2 juli 2024 heeft het hof de ondertoezichtstelling van de kinderen bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen voor de kinderen (hierna ook: de zorgregeling).
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat:
- de kinderen eenmaal per week gedurende drie uur onder begeleiding van [naam1] contact hebben met de moeder, waarbij de regie voor de uitbreiding van de zorgregeling bij de jeugdbeschermer ligt. Onder regie en ter bepaling van de jeugdbeschermer dient toegewerkt te worden naar een begeleid contact bij de moeder thuis (in bijzijn van de partner en hun halfzusje);
- en bij een positief verloop uitbreiding naar onbegeleid contact, waarbij binnen zes maanden wordt toegewerkt naar een tweewekelijkse weekendregeling tussen de kinderen en de moeder, waarbij het tempo en de draagkracht van de kinderen leidend is.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek tot het vaststellen van een onbegeleid omgangsregeling tussen moeder en kinderen af te wijzen en een nieuw en/of nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige, als bedoeld in artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), te gelasten, onder aanhouding van deze procedure voor de duur van het onderzoek. Daarnaast verzoek de vader het hof een nader onderzoek door de raad te gelasten en de kinderen (te doen) horen dan wel
subsidiairte bepalen dat de omgang tussen de kinderen, door een professionele instantie, zal worden begeleid. Ten slotte vraagt de vader het hof om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De moeder voert verweer en vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Horen kinderen
5.1
De vader verzoekt het hof om de kinderen te horen. De vader heeft hiertoe aangevoerd dat het horen van de kinderen een meer adequaat beeld zal geven van wat de kinderen wensen. [de minderjarige1] is elf jaar en wordt dit jaar twaalf. [de minderjarige2] is nu nog zeven jaar en wordt dit jaar acht jaar, maar kan goed uiten hoe hij tegen de omgang met zijn moeder aankijkt, aldus de vader.
5.2
Het hof wijst dit verzoek van de vader af. Uitgangspunt is dat, zoals ook in artikel 809 lid 1 Rv is verwoord, in zaken als de onderhavige, een minderjarige van twaalf jaar of ouder in de gelegenheid wordt gesteld zijn mening kenbaar te maken. Weliswaar geeft de tweede volzin de rechter de bevoegdheid om ook jongere kinderen te horen, maar het hof ziet in deze zaak geen aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken omdat het hof dat niet in het belang van de kinderen vindt. De kinderen zijn nog jong en er zijn al diverse professionals bij hun betrokken (geraakt) en via deze wegen is het hof voldoende geïnformeerd om nu een beslissing te kunnen nemen.
Deskundigenonderzoek
5.3
De rechter kan op grond van artikel 810a lid 2 Rv een onafhankelijk deskundigenonderzoek gelasten, wanneer dit onderzoek mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat dit artikel in deze zaak niet van toepassing is. In het tweede lid van artikel 810a Rv wordt het recht op een contra-expertise geregeld in zaken die een maatregel van kinderbescherming betreffen. In deze procedure is echter niet een kinderbeschermingsmaatregel, maar de invulling van de zorgregeling van de moeder met de kinderen in geschil. De advocaat van de vader heeft daarop namens de vader laten weten het hier mee eens te zijn, zodat het hof dit verzoek als ingetrokken zal beschouwen.
Nader onderzoek door de raad
5.5
De vader verzoekt het hof om een nader onderzoek door de raad te gelasten. De vader voert in dat kader aan dat er geen gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden door de raad. Het rapport van de raad is te beperkt en discutabel van inhoud. Zo is geen duidelijk onderzoek naar de opvoedkwaliteiten van beide ouders afzonderlijk gedaan. Ook is het raadsrapport gebaseerd op de eindrapportage van een instantie wiens professionaliteit en kwaliteit ter discussie staan en is niet alle relevante informatie meegenomen, aldus de vader.
5.6
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een (nader) onderzoek te gelasten. Het hof zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen.
Daar komt bij dat van de door de vader gestelde bezwaren naar het oordeel van het hof onvoldoende is gebleken. Naar het oordeel van het hof heeft de raad op een zorgvuldige wijze de feiten en omstandigheden in kaart gebracht en het advies is daarmee in lijn en goed onderbouwd.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.7
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een zorgregeling omvatten.
5.8
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.9
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders het met elkaar eens zijn dat het in het belang van de kinderen is dat er contactherstel komt tussen de kinderen en de moeder en dat het traject naar contactherstel onder professionele begeleiding zorgvuldig verloopt. Dit is naar het oordeel van het hof in lijn met de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling.
De bezwaren van de vader tegen de vastgestelde zorgregeling lijken vooral gegrond op de taak die in het kader van de uitvoering van de zorgregeling aan de jeugdbeschermer is toebedeeld, omdat de vader zich niet kan vinden in de ondertoezichtstelling van de kinderen. De vraag of de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn, ligt in onderhavige zaak echter niet voor. De ondertoezichtstelling is bij de eerder gemelde beschikking van 2 juli 2024 door het hof bekrachtigd.
5.1
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. Ten aanzien van de zorgregeling heeft de GI laten weten dat diverse organisaties benaderd zijn om deze te begeleiden. Gelet op de complexe dynamiek tussen de ouders hebben deze organisaties echter aangegeven dit niet te willen oppakken zolang er geen vaste jeugdbeschermer is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI laten weten dat er vanwege de bestaande wachtlijsten en de complexe dynamiek tussen de ouders echter nog geen geschikte (vaste) jeugdbeschermer beschikbaar is en dat het ook nog onduidelijk is wanneer dit het geval zal zijn. Het hof acht dit, mede gelet op de taak die de GI in het kader van het uitvoeren van de zorgregeling is toebedeeld, zorgelijk en onaanvaardbaar: deze kinderen en hun ouders wachten nu al bijna een half jaar op een jeugdbeschermer die uitvoering geeft aan zijn wettelijke taak. Juist in meer complexe situaties zoals die waarin [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opgroeien en vooralsnog moeten opgroeien is haast geboden: tijdsverloop maakt dergelijke situaties doorgaans niet eenvoudiger. Het hof benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de GI is om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een jeugdbeschermer betrokken raakt bij de kinderen om hun ontwikkeling te volgen en hun belangen te behartigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, M.P. den Hollander en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers en is op 4 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.