ECLI:NL:GHARL:2024:447

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
200.329.020
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling na scheiding van ouders met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag en de zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2018, na de scheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, zich verzet tegen deze wijziging en een raadsonderzoek heeft verzocht. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 2 mei 2023 een beschikking gegeven waarin het gezamenlijk gezag werd gehandhaafd en een zorgregeling werd vastgesteld. De moeder heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, gericht op het gezag en de zorgregeling, waarbij zij een wijziging in de zomervakantieverdeling heeft voorgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2023 is gebleken dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt en dat er meningsverschillen zijn over de uitvoering van de zorgregeling. Het hof heeft vastgesteld dat het risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, maar oordeelt dat dit niet voldoende is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof heeft de ouders aangespoord om samen ouderschapsbemiddeling aan te gaan en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank voor wat betreft het gezag bekrachtigd.

Wat betreft de zorgregeling heeft het hof de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld voor de zomervakantie, waarbij de minderjarige de eerste drie weken bij de vader verblijft en de laatste drie weken bij de moeder. De ouders zijn aangespoord om zich strikt aan deze regeling te houden en om discussies over de zorgregeling te vermijden, in het belang van de minderjarige. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en het welzijn van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.020/01 en 200.329.020/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 543954)
beschikking van 18 januari 2024
in de zaak van
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel,
en
[verweerder],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Matadien.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2023 (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 30 juni 2023;
  • het aanvullend beroepschrift, tevens verzoek om voorlopige voorziening;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van de moeder van 14 augustus 2023 houdende intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening;
  • een journaalbericht van de moeder van 23 november 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling was op 14 december 2023. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2018.
3.2
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de moeder voortaan alleen het gezag over [de minderjarige] heeft en om een zorgregeling voor [de minderjarige] vast te stellen. De vader heeft de rechtbank verzocht om een bijzonder curator te benoemen en om de moeder op te dragen om het contact tussen [de minderjarige] en de vader niet te belemmeren. De ouders hebben beiden de rechtbank verzocht om een raadsonderzoek te gelasten.
4.2
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 19 april 2022 gewijzigd en de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • [de minderjarige] verblijft een keer per twee weken vanaf vrijdag uit school (14.15 uur) tot zondag 18.00 uur bij de vader. De vader haalt [de minderjarige] op vrijdag op uit school en de moeder haalt [de minderjarige] op zondag op bij de vader.
  • tijdens de vakanties en feestdagen is de reguliere zorgregeling van toepassing met uitzondering van het volgende:
o zomervakantie: in 2023 wordt de zomervakantie verdeeld volgens een 2-2-1-1-schema en vanaf 2024 wordt de zomervakantie verdeeld volgens een 3-3-schema. De ouders spreken met elkaar af in welke weken [de minderjarige] bij welke ouder is;
o verjaardag [de minderjarige] : [de minderjarige] viert haar verjaardag altijd bij de moeder, maar de vader krijgt wel altijd de gelegenheid om [de minderjarige] op haar verjaardag even te zien en te feliciteren;
o verjaardag moeder: [de minderjarige] verblijft op de verjaardag van de moeder (wanneer zij daar niet al is) van ’s ochtends 9.00 uur tot ’s avonds 20.00 uur bij de moeder;
o verjaardag vader: [de minderjarige] verblijft op de verjaardag van de vader (wanneer zij daar niet al is) van ’s ochtends 9.00 uur tot ’s avonds 20.00 uur bij de vader;
o Vaderdag: [de minderjarige] verblijft bij de vader;
o Moederdag: [de minderjarige] verblijft bij de moeder;
o kerst en de jaarwisseling: [de minderjarige] verblijft in de oneven jaren op kerstavond en eerste kerstdag bij de moeder en tweede kerstdag en Oud en Nieuw bij de vader en in de even jaren andersom;
o de ouder bij wie [de minderjarige] verblijft, zal haar naar de andere ouder brengen.
De rechtbank heeft de beslissing over de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de andere verzoeken van de ouders, waaronder het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , afgewezen. De rechtbank heeft beschikking van 9 april 2022 voor het overige gehandhaafd.
4.3
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep. De eerste grief ziet op het gezag. In het beroepschrift verzoekt de moeder het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder over het eenhoofdig gezag alsnog toe te wijzen. In het aanvullend beroepschrift richt de moeder ook een grief tegen de zorgregeling. De vader heeft zich niet verzet tegen het aanvullende beroepschrift, dus het hof neemt ook de grief over de zorgregeling mee in deze zaak. Het hof merkt daarbij op dat ook het aanvullende beroepschrift nog binnen de beroepstermijn is ingediend. De moeder wil dat de zomervakantie vanaf 2024 zo wordt verdeeld dat [de minderjarige] wel drie weken bij de vader verblijft, maar niet in de laatste twee weken, of in ieder geval niet de laatste week van de vakantie. In het aanvullend beroepschrift verzoekt de moeder het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder over het gezag en de vakantieregeling toe te wijzen.
4.4
De vader voert verweer en vraagt het hof om de grieven van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren en om de moeder op te leggen om de bestreden beschikking strikt na te leven. De vader wil ook dat het hof de raad opdraagt om een raadsonderzoek te doen. Het hof is van oordeel dat er geen ruimte is voor dit verzoek van de vader, omdat hij het hof vraagt om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof neemt het verzoek dat door de moeder is opgevat als ‘incidenteel hoger beroep’ van de vader daarom niet mee in deze zaak.

5.De motivering van de beslissing

Buiten beschouwing laten stukken
5.1
Andere dan de hiervoor onder 2.1 vermelde door partijen ingediende stukken (verweerschrift in incidenteel appel van de zijde van moeder en akte uitlating van de zijde van de vader) heeft het hof, zoals ter mondelinge behandeling besproken, buiten beschouwing gelaten omdat er geen sprake is van een incidenteel appel respectievelijk wegens strijd met de twee-conclusieregel (artikel 347 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Op bij die stukken gevoegde bijlagen kan wel een beroep gedaan worden.
Voorlopige voorziening
5.2
De moeder heeft haar verzoek om de voorlopige voorziening ingetrokken in het journaalbericht van 14 augustus 2023. Het hof gaat er daarom vanuit dat de moeder de gronden van dat verzoek niet handhaaft.
5.3
Het hof verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in zaak met nummer 200.329.020/02.
Gezag
5.4
De rechter kan bepalen dat één van de ouders voortaan alleen het gezag heeft, als:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. [1]
5.5
Het hof is van oordeel dat de ouders samen het gezag over [de minderjarige] moeten houden.
5.6
Het hof stelt vast dat de communicatie tussen de ouders zeer moeizaam verloopt. De ouders zijn voortdurend met elkaar in discussie. Het hof ziet in de stukken en de producties dat de ouders meningsverschillen hebben over de uitvoering van de zorgregeling, maar ook over het aanvragen van een paspoort, alimentatie, vakanties en dagjes weg met [de minderjarige] . Ook tijdens de zitting raakten de ouders met elkaar in discussie over de vrijdagmiddag, waarop de vader [de minderjarige] uit school haalt. De moeder zegt dat de vader [de minderjarige] vaak niet kan ophalen op vrijdag, terwijl de vader zegt dat het juist de moeder is die [de minderjarige] liever zelf wegbrengt. De moeder zegt dat de vader [de minderjarige] het halve weekend bij zijn ouders laat en de vader ontkent dat. Het hof heeft gezien dat de ouders allebei vastzitten in hun eigen standpunt en niet naar elkaar toe kunnen bewegen. Net als de raad vindt het hof dat heel zorgelijk, omdat [de minderjarige] last kan krijgen en mogelijk al heeft van al deze spanningen. De advocaat van de moeder heeft verteld dat [de minderjarige] op school soms vertelt over discussies tussen haar ouders.
5.7
Het hof is van oordeel dat het risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Dat is echter niet voldoende om het gezag van de vader te beëindigen. Het hof is namelijk ook van oordeel dat een wijziging in het gezag dat gevaar niet oplost. Het hof stelt vast dat de discussies van de ouders vooral gaan over de uitvoering van de zorgregeling en de vakanties. Ook als één van de ouders alleen het gezag krijgt, blijven de ouders samen verantwoordelijk voor de zorgregeling. Zij zullen hierover toch altijd overleg moeten blijven voeren. Het hof sluit zich dan ook aan bij het raadsadvies dat het goed zou zijn als de ouders een algemene verklaring tekenen waarin zij elkaar op voorhand toestemming geven voor alle vakanties en uitjes met [de minderjarige] .
5.8
Het hof is verder niet overtuigd dat de vader belangrijke beslissingen tegenwerkt, zoals toestemming voor medische zorg of een inschrijving op school of sport. De moeder noemt als enig voorbeeld dat het lang geduurd heeft om een paspoort voor [de minderjarige] aan te vragen. Het hof vindt dit ene voorbeeld niet genoeg om te oordelen dat het gezamenlijk gezag om die reden niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.9
Het hof heeft bovendien de vrees dat de vader op grotere afstand van [de minderjarige] zou komen te staan als de moeder het eenhoofdig gezag krijgt. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat het de moeder in dat geval zal lukken om de vader gelijkwaardig te blijven betrekken in het leven van [de minderjarige] . Het hof sluit zich dan ook aan bij het dringende advies van de raad aan de ouders om samen ouderschapsbemiddeling aan te gaan. De raad denkt dat solo parallel ouderschap een passende optie kan zijn voor de ouders.
Zorgregeling
5.1
De rechter kan de zorgregeling of een eerdere beslissing over de zorgregeling wijzigen, als de omstandigheden zijn veranderd. [2] De rechter kijkt dan naar alle omstandigheden van het geval en neemt een beslissing die hij in het belang van het kind wenselijk vindt.
5.11
Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige] dat zij in de zomervakantie bij beide ouders drie weken verblijft. De moeder wil dat [de minderjarige] in de laatste twee weken van de zomervakantie bij haar verblijft. De vader vindt het goed dat [de minderjarige] de eerste drie weken bij hem verblijft en de laatste drie weken bij de moeder. De ouders zijn het dus met elkaar eens en het hof neemt deze afspraak over. Het hof roept de ouders op zich in het belang van [de minderjarige] vooralsnog strikt aan deze regeling te houden en elkaar geen afwijkende voorstellen te doen, ook niet als hen dat beter uitkomt, omdat is gebleken dat het maken van alternatieve afspraken aanleiding geeft tot misverstanden en frustratie.
5.12
Het hoger beroep is alleen gericht tegen de zorgregeling voor de vakanties. Het hof kan in deze zaak dus niet oordelen over de reguliere weekendregeling. Omdat de ouders zoveel discussies hebben over de zorgregeling, wil het hof hen met betrekking tot de weekendregeling toch het volgende meegeven. Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige] dat de ouders ook hier de zorgregeling zo strikt mogelijk naleven. De vader is ervoor verantwoordelijk dat [de minderjarige] om de week op vrijdagmiddag uit school wordt gehaald (als [de minderjarige] die dag niet naar school is geweest, heeft de vader de verantwoordelijkheid vanaf 14.15 uur). Het is dus aan de vader om ervoor te zorgen dat hij er ook elke keer staat. Het hof vindt het niet wenselijk dat de ouders steeds afwijken van de zorgregeling, als het de vader niet lukt om op tijd te komen of als [de minderjarige] het wisselmoment spannend vindt. Dit veroorzaakt onduidelijkheid bij [de minderjarige] en discussies tussen de ouders. Als het één van de ouders niet lukt om de zorgregeling strikt na te leven (bijvoorbeeld vanwege werk of andere omstandigheden), is het verstandig om een andere zorgregeling af te spreken, die wel strikt kan worden nageleefd.
Conclusie
5.13
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van het eenhoofdig gezag en vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de zomervakantie en stelt op dat punt de hierna vermelde zorgreling vast.

6.De beslissing

Het hof:
in zaak 200.329.020/02
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
in zaak 200.329.020/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2023, voor wat betreft het gezag, zodat de ouders samen het gezag over [de minderjarige] houden;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2023 voor wat betreft de zorgregeling en stelt de volgende zorgregeling vast:
- reguliere zorgregeling: [de minderjarige] verblijft een keer per twee weken vanaf vrijdag uit school (14.15 uur) tot zondag 18.00 uur bij de vader. De vader haalt [de minderjarige] op vrijdag op uit school en de moeder haalt [de minderjarige] op zondag op bij de vader.
o vakanties en feestdagen: de reguliere zorgregeling is van toepassing met uitzondering van het volgende:
o zomervakantie: [de minderjarige] verblijft de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder;
o verjaardag [de minderjarige] : [de minderjarige] viert haar verjaardag altijd bij de moeder, maar de vader krijgt wel altijd de gelegenheid om [de minderjarige] op haar verjaardag even te zien en feliciteren;
o verjaardag moeder: [de minderjarige] verblijft op de verjaardag van de moeder (wanneer zij daar niet al is) van 's ochtends 9.00 uur tot 's avonds 20.00 uur bij de moeder;
o verjaardag vader: [de minderjarige] verblijft op de verjaardag van de vader (wanneer zij daar niet al is) van 's ochtends 9.00 uur tot 's avonds 20.00 uur bij de vader;
o Vaderdag: [de minderjarige] verblijft bij de vader;
o Moederdag: [de minderjarige] verblijft bij de moeder;
o Kerst en de jaarwisseling: [de minderjarige] verblijft in de oneven jaren op kerstavond en eerste kerstdag bij de moeder en tweede kerstdag en Oud en Nieuw bij de vader. En in de even jaren andersom;
- De ouder bij wie [de minderjarige] verblijft zal [de minderjarige] naar de andere ouder brengen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, P.B. Kamminga en E. de Boer, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 18 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.artikel 1:253a BW.