ECLI:NL:GHARL:2024:4621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
Wahv 200.334.618/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Pranger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking proceskostenvergoeding in hoger beroep bij schending hoorplicht in verkeersboetezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verkeersboete opgelegd aan de betrokkene. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De betrokkene had een sanctie van € 150,- opgelegd gekregen voor het rijden met een voertuig waarvan het keuringsbewijs zijn geldigheid had verloren. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, wat een schending van de hoorplicht inhoudt. Het hof heeft geoordeeld dat de sanctie moet worden gematigd met 25% tot € 112,50, en dat de proceskostenvergoeding beperkt moet worden tot de kosten van het hoger beroep, omdat de grond voor wijziging van de beschikking voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd. De advocaat-generaal is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 437,50. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de bezwaren tegen de uitbetaling van de proceskostenvergoeding, die volgens de nieuwe wetgeving uitsluitend aan de betrokkene zelf kan worden uitbetaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.334.618/01
CJIB-nummer
: 250429762
Uitspraak d.d.
: 11 juli 2024
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank NoordNederland van 25 juli 2023, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. N.G.A. Voorbach, kantoorhoudende te Zoetermeer.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie van € 150,- opgelegd voor: “voor het motorrijtuig met een toegestane maximummassa van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs geldigheid verloren”. Volgens een registercontrole van de RDW zou deze gedraging op 24 juni 2022 zijn verricht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt dat de betrokkene de gedraging ontkent, maar geeft hiervoor geen argumenten. De gegevens in het zaakoverzicht bieden voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging. De enkele ontkenning van de gedraging is onvoldoende om hieraan te twijfelen. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert verder aan dat sprake is van schending van de hoorplicht. De gemachtigde verzoekt het hof het sanctiebedrag daarom te matigen met 25%. De kantonrechter heeft dit niet onderkend.
4. Het hof is van oordeel dat de hoorplicht is geschonden door de officier van justitie. De betrokkene heeft in administratief beroep zelf - dat wil zeggen zonder (professioneel) gemachtigde - geprocedeerd. De betrokkene is niet in de gelegenheid gesteld te verklaren dat hij gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord, zodat hem niet tegengeworpen kan worden dat hij niet heeft verzocht om te worden gehoord. De uitzonderingen op de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht doen zich niet voor. De betrokkene is ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het hof is verder van oordeel dat gelet op deze omstandigheden het sanctiebedrag van € 150,- in dit geval moet worden gematigd met 25 procent (vgl. het arrest van het hof van 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
5. Nu het bedrag van de sanctie wordt gematigd, wordt de betrokkene in het gelijkgesteld als bedoeld in het arrest van het hof van 28 april 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:3336) en komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking. Het hof ziet echter aanleiding om de vergoeding van de proceskosten te beperken tot de kosten voor het hoger beroep. De grond die leidt tot wijziging van de inleidende beschikking heeft de gemachtigde voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. De gemachtigde van de betrokkene had deze grond al aan kunnen voeren in de procedure bij de kantonrechter, maar heeft dat niet gedaan. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 875,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 437,50 (= 1 x € 875,- x 0,5).
6. De gemachtigde voert verder –kort samengevat– aan dat de in artikel 13a, vijfde lid (het hof begrijpt: derde en vierde lid) van de Wahv neergelegde maatregel in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, dan wel het discriminatieverbod in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Er is geen onderbouwing gegeven voor de maatregel de proceskostenvergoeding rechtstreeks over te maken naar de betrokkene en het verbod tot cessie. De maatregel is daarmee niet voorzien van de noodzakelijke en redelijke rechtvaardiging en daarom in zoverre onverbindend, aldus de gemachtigde.
7. In artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv, zoals deze bepalingen met ingang van 1 januari 2024 luiden, is bepaald dat de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt uitbetaald op de rekening van de betrokkene en dat vorderingen tot deze uitbetaling niet vatbaar zijn voor vervreemding of verpanding. Het betreft hier de rechtstreeks uit de wet voortvloeiende wijze van uitvoering van een beslissing van de officier van justitie, de kantonrechter of het hof. Zoals het hof heeft overwogen in zijn arrest van 17 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4051, zijn de officier van justitie, de kantonrechter of het hof niet bevoegd om over deze feitelijke uitvoering van hun beslissing een oordeel te geven. Het hof zal zich ter zake onbevoegd verklaren.
8. Een en ander leidt tot de navolgende beslissing.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de inleidende beschikking, in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt gewijzigd in € 112,50;
bepaalt dat als de betrokkene op grond van artikel 11 van de Wahv teveel zekerheid heeft gesteld, het meerdere door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 437,50;
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de bezwaren tegen de uitbetaling van de proceskostenvergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.