ECLI:NL:GHARL:2024:4629

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
Wahv 200.337.581/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel en de ontvankelijkheid van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter. De betrokkene had verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat op 23 januari 2023 was uitgevaardigd. De kantonrechter had het verzet ongegrond verklaard. De betrokkene stelde dat hij de beschikking pas had ontvangen na telefonisch contact met de rechtbank, en dat deze naar een oud adres was gestuurd. Het hof oordeelde dat de betrokkene ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat niet was vastgesteld wanneer de beschikking op de juiste wijze was bekendgemaakt. Het hof benadrukte dat het bestuursorgaan moet aantonen dat de beschikking is verzonden, en dat de betrokkene moet onderbouwen dat hij deze niet heeft ontvangen. Het hof concludeerde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat hij de sanctiebeschikking niet had ontvangen, waardoor deze onherroepelijk was. De verhogingen die waren toegepast op de sanctie werden als wettelijk en terecht beoordeeld. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.337.581/01
CJIB-nummer
: 250363220
Uitspraak d.d.
: 11 juli 2024
Beschikkingop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2023, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .

De beschikking van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een op
23 januari 2023 uitgevaardigd dwangbevel ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter. Hierbij is verzocht om vergoeding van proceskosten.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De betrokkene voert aan dat hij de beschikking van de rechtbank pas heeft ontvangen nadat hij telefonisch contact had opgenomen. Hij had opnieuw van een overheidsinstantie al weken geen post ontvangen, zoals ook is gebeurd in de zaak met het CJIB. De beslissing was gestuurd naar het oude adres, terwijl hij op de zitting zijn nieuwe adres had opgegeven. De betrokkene hoopt dat het hoger beroep ongeacht de termijnoverschrijding wel in behandeling wordt genomen.
2. Het hof is van oordeel dat de betrokkene kan worden ontvangen in het hoger beroep. Niet is gebleken wanneer de beslissing van de kantonrechter op de juiste wijze bekend gemaakt is, zodat ook niet valt vast te stellen wanneer de termijn voor het instellen van hoger beroep is aangevangen. Er is daarom geen sprake van een termijnoverschrijding in hoger beroep.
3. Tegen de beslissing van de kantonrechter voert de betrokkene allereerst aan dat hij het bezoek aan de rechtbank als minder prettig heeft ervaren. Het duurde even voor hij aan de beurt was en vervolgens kwam de rechter kil, afstandelijk en dwingend over waardoor de betrokkene zich niet veilig voelde om volledig zijn verhaal te doen.
4. Het hof merkt op dat de bejegening van de betrokkene door de kantonrechter tijdens de zitting buiten de reikwijdte van de beoordeling van het hoger beroep valt. Het hof zal aan deze opmerking dan ook voorbijgaan.
5. De betrokkene voert verder aan dat in de uitspraak van de kantonrechter wordt verwezen naar een arrest over een eerdere zaak van het CJIB (ECLI:NL:GHARL:2020:6346). De betrokkene stelt dat dit arrest vooral gaat over het aanmaken en verzenden van post, maar niet over de ontvangst van post. Al zou hypothetisch gezien de strekking van het arrest worden gevolgd, dan vraagt de betrokkene zich af hoe de zinsnede “nagenoeg is uitgesloten” zich verhoudt tegenover het feit dat de betrokkene de beslissing in deze zaak wederom niet tijdig heeft ontvangen op het juiste adres. Daarnaast heeft de betrokkene moeite met de jurisprudentie. De betrokkene betwist nu juist de werkwijze van het CJIB, omdat de werkwijze de ontvangsttheorie onvoldoende motiveert. De betrokkene heeft de indruk dat de slager het eigen vlees keurt, nu wordt verwezen naar de jurisprudentie van het CJIB. De betrokkene stelt dat het CJIB overtuigend moet bewijzen dat hij de post heeft ontvangen. De betrokkene heeft tot nu geen overtuigend bewijs gekregen en noemt daarvoor mogelijke redenen, hoewel dit aannames zijn. Daarnaast woonde de betrokkene op een adres met een postvakblok met meerdere adressen. Daar woonden ook mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn of niet bekend zijn met de werkwijze van retourpost. De meerkosten van de boete zijn buitenproportioneel en in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het niet tijdig betalen van de boete wordt zwaarder gestraft dan de verkeersovertreding zelf. Daarnaast wordt via de Rijksoverheid geïnformeerd dat de incassokosten maximaal 15% mogen zijn. Het CJIB had de burger middels een kleine handeling kunnen beschermen tegen een hoge boete door de post aangetekend te versturen, telefonisch contact op te nemen of een e-mail te sturen. Indien het CJIB bij grote aantallen post kiest voor aangetekende verzending, dekt het zich in tegen dit soort kwesties en draagt het bij aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
6. Een dwangbevel als bedoeld in artikel 26 van de Wahv kan eerst rechtsgeldig worden uitgevaardigd nadat de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd tot verhaal waarvan het dwangbevel moet dienen, onherroepelijk is geworden.
7. Wordt de ontvangst van de sanctiebeschikking betwist, dan moet aan de hand van artikel 26 van de Wahv worden onderzocht of de sanctiebeschikking wel onherroepelijk is geworden. Dat is het geval wanneer blijkt dat de betrokkene de beschikking wel heeft ontvangen, dan wel niet heeft ontvangen als gevolg van een hem toe te rekenen omstandigheid. Hoewel het aan de Minister is om aannemelijk te maken dat van één van deze situaties sprake is, mag van een betrokkene wel worden verwacht dat hij niet alleen ontkent dat hij de beschikking heeft ontvangen, maar die stelling ook met zoveel mogelijk gegevens onderbouwt.
8. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat een beschikking is verstuurd. Dat is van belang voor de vraag wanneer de beroepstermijn start. Als dat aannemelijk is gemaakt, is het aan de geadresseerde om op een niet-ongeloofwaardige manier te betwisten dat de beschikking is ontvangen. Als dat slaagt, dan is het aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het document wel is ontvangen.
9. Anders dan de betrokkene kennelijk meent, ligt het dus niet zonder meer op de weg van het bestuursorgaan om de ontvangst van de sanctiebeschikking aannemelijk te maken. Dat komt pas aan de orde nadat eerst is vastgesteld dat het poststuk is verzonden en daarna door de betrokkene aannemelijk is gemaakt dat hij het poststuk niet heeft ontvangen.
10. Uit het dossier blijkt dat de sanctiebeschikking op 1 juli 2022 aan de betrokkene is toegestuurd. Het CJIB verzorgt de verzending. In het arrest van 26 augustus 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2020:6346) heeft het hof vastgesteld dat het verzendproces zo is ingericht, dat de kans op fouten vrijwel is uitgesloten. De betrokkene merkt terecht op dat in dit arrest niet de ontvangst van de poststukken is beschreven, maar enkel het verzend- en aanmaakproces. Dat is het onderdeel dat van belang is bij de eerste vraag die moet worden beantwoord, namelijk of kan worden aangenomen dat de beschikking daadwerkelijk is verstuurd. De enkele betwisting van dit proces door de betrokkene maakt niet dat het hof twijfelt of de poststukken bestemd voor de betrokkene wel op deze wijze zijn verstuurd. Dat de betrokkene in eerste instantie de beslissing van de kantonrechter niet heeft ontvangen, kan de betrokkene niet baten. Die beslissing wordt niet door het CJIB verstuurd, maar door de rechtbank en de rechtbank heeft een andere wijze van verzending. Bovendien is gebleken dat de rechtbank de beslissing naar het verkeerde adres heeft gestuurd. Dit rechtvaardigt niet de conclusie dat de verzending van poststukken door (alle) overheidsinstanties onbetrouwbaar is. Daarom wordt op basis van het zaakoverzicht van het CJIB aangenomen dat de beschikking daadwerkelijk is verstuurd.
11. De betrokkene heeft ontkend de beschikking en de daarop volgende aanmaningen te hebben ontvangen. De betrokkene heeft dit echter onvoldoende onderbouwd. De poststukken die zijn verzonden door het CJIB zijn verstuurd naar het adres waar de betrokkene destijds stond ingeschreven in de Basisregistratie personen. Geen van die poststukken is als onbestelbaar retour ontvangen. Dat op het adres een postvakblok is met meerdere adressen, waardoor de betrokkene poststukken niet ontvangt, is een omstandigheid waarvan de gevolgen in beginsel in de risicosfeer van de betrokkene ligt. Het is aan hem om een voorziening te treffen waardoor hij poststukken wel krijgt of om, als blijkt dat de post regelmatig in de verkeerde brievenbus wordt afgeleverd, daarover een klacht in te dienen bij PostNL. De betrokkene heeft nog verschillende suggesties gedaan over de postbezorging waardoor hij de post niet heeft ontvangen, maar dat zijn zoals de betrokkene zelf ook schreef, aannames. Dat is onvoldoende om ervan uit te gaan dat de betrokkene drie achtereenvolgens verstuurde poststukken niet heeft ontvangen.
12. Nu het hof van oordeel is dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de sanctiebeschikking niet heeft ontvangen, wordt vastgesteld dat deze onherroepelijk is. Gelet op het bepaalde in artikel 23, eerste lid van de Wahv, had het bedrag van de sanctie en de administratie-kosten (€ 359,-) uiterlijk op 26 augustus 2022 moeten zijn bijgeschreven op de rekening van het CJIB. Toen betaling op die datum uitbleef, zijn op 13 september 2022 en 31 oktober 2022 verhogingen toegepast. Deze verhogingen zijn in overeenstemming met het bepaalde in artikel 23, derde lid, en artikel 25, eerste lid, van de Wahv. Nu de wetgever zowel de hoogte van het sanctiebedrag als de wijze waarop verhogingen plaatsvinden heeft bepaald, staat het de rechter in de verzetprocedure niet vrij zich een oordeel te vormen over de billijkheid van de door de wetgever vastgestelde verhogingen. Dat de verhogingen wettelijk zijn bepaald, maakt ook dat het de Minister niet vrij stond om daar van af te wijken. Onder deze omstandigheden is niet gebleken dat het uitvaardigen van het dwangbevel onredelijk is geweest.
13. Voor zover de betrokkene zich afvraagt hoe het maximum van incassokosten van 15% zich verhoudt tot de boete, wijst het hof de betrokkene erop dat de verhogingen geen incassokosten zijn. De incassokosten zoals bedoeld in de informatie waar de betrokkene naar verwijst, betreffen de kosten die worden gemaakt om een bedrag te innen en komen in zaken als deze aan de orde bij de tenuitvoerlegging van het dwangbevel door de deurwaarder. De incassokosten, zogenaamde buitengerechtelijke kosten, die blijkens het deurwaardersexploot in rekening zijn gebracht bedragen
€ 54,79. Dat is minder dan 15% van de te innen hoofdsom van € 1.059,- (het bedrag van de sanctie, de administratiekosten en de verhogingen). Ook zijn kosten voor het exploot in rekening gebracht. Dit zijn gerechtelijke kosten en geen incassokosten. De hoogte daarvan is vastgesteld in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Het hof stelt vast dat de kosten van betekening en tenuitvoerlegging zoals vermeld op het deurwaardersexploot niet hoger zijn dan toegestaan.
14. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat het verzet tegen het dwangbevel ongegrond is. Het hof zal die beslissing daarom bevestigen. Omdat de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, is er geen aanleiding voor het toewijzen van het verzoek om een proceskostenvergoeding.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beschikking van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.