Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.G. Kuster-van de Ven, had verzocht om schorsing van het verbod om met haar minderjarige kind naar een andere woonplaats te verhuizen en het gebod om het kind weer naar school te laten gaan in de oorspronkelijke woonplaats. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder niet mocht verhuizen en het kind binnen vier weken weer naar school moest laten gaan, onder verbeurte van een dwangsom van € 50 per dag tot een maximum van € 10.000.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2024 hebben zowel de moeder als de vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.H.J. Willemsen, hun standpunten toegelicht. Het hof heeft overwogen dat de moeder niet heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijke misslag in de eerdere beslissing van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de vader belang heeft bij het behoud van de bestaande situatie, en dat de moeder nodeloos procedeert door niet te voldoen aan de eerdere rechterlijke beslissingen. Het hof heeft het verzoek van de moeder tot schorsing afgewezen en de moeder veroordeeld in de proceskosten van de vader, vastgesteld op € 2.428,-.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit voor de minderjarige en de noodzaak voor de moeder om zich aan de rechterlijke uitspraken te houden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de moeder onmiddellijk aan de proceskostenveroordeling moet voldoen.