In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Huizen had de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende vastgesteld op € 518.000 voor het jaar 2022 en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar heeft de beschikking en de aanslag gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 juli 2024 is enkel de vraag aan de orde gekomen of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten, omdat de heffingsambtenaar niet volledig aan de verplichting tot het verstrekken van gegevens heeft voldaan. De andere grieven van belanghebbende zijn ingetrokken. Het Hof oordeelt dat, hoewel er sprake is van een schending van de informatieplicht door de heffingsambtenaar, dit niet van doorslaggevende betekenis is geweest voor het instellen van beroep. Belanghebbende had ook zonder deze schending beroep ingesteld, gezien hij een eigen taxatierapport had ingediend. Het Hof heeft daarom het hoger beroep ongegrond verklaard en ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.