ECLI:NL:GHARL:2024:5072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
200.329.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige in het kader van ouderschap en opvoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2024, gaat het om de wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige]. De vader en de moeder zijn betrokken bij een geschil over de opvoeding en zorg voor hun kind, waarbij de vader in hoger beroep is gegaan tegen eerdere beslissingen van de rechtbank. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 14 maart 2024 en behandelt de verzoeken van beide ouders. De raad voor de kinderbescherming heeft een rapport uitgebracht waarin wordt geadviseerd om de zorg- en opvoedingstaken tussen beide ouders te verdelen, zodat [de minderjarige] om de week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft. Het hof oordeelt dat de huidige situatie voor [de minderjarige] niet in haar belang is, gezien de verantwoordelijkheden die zij bij de vader draagt, die te zwaar zijn voor haar leeftijd. De moeder heeft zich positief ontwikkeld en staat open voor hulpverlening, wat het hof als een belangrijk aspect beschouwt. Het hof besluit dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn, en dat de zorgregeling zoals voorgesteld door de raad zal worden vastgesteld. De verzoeken van de vader om naar het buitenland te verhuizen met [de minderjarige] worden afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.329.763 en 200.337.130
(zaaknummers rechtbank Gelderland 408637 en 424260)
beschikking van 6 augustus 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep in de zaak met nummer 200.329.763,
verweerder in het incidenteel hoger beroep in de zaak met nummer 200.329.763,
verweerder in de zaak met nummer 200.337.130,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. van de Velde te Lent (gemeente Nijmegen),
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep in de zaak met nummer 200.329.763,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep in de zaak met nummer 200.329.763,
verzoekster in de zaak met nummer 200.337.130,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
verweerster in de zaak met nummer 200.329.763,
belanghebbende in de zaak met nummer 200.337.130,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 14 maart 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
in de zaken met nummers 200.329.763 en 200.337.130
  • een bericht van mr. Van de Velde van 12 juni 2024 met bijlage;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 14 juni 2024, en
  • een journaalbericht van mr. Van de Velde van 23 juni 2024 met bijlage.
1.3
Op 27 juni 2024 heeft [de minderjarige] buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden met de voorzitter van het hof en een griffier gesproken.
1.4
Op 28 juni 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 14 maart 2024, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de ontwikkeling van [de minderjarige] , de mogelijkheden van de vader om [de minderjarige] op te voeden en de mogelijkheden van de moeder om [de minderjarige] op te voeden.
2.3
Op 14 juni 2024 heeft de raad over het voorgaande gerapporteerd. De raad adviseert om de zorg- en opvoedingstaken tussen beide ouders in het belang van [de minderjarige] zo te verdelen dat [de minderjarige] de ene week bij vader en de andere week bij moeder verblijft van maandag uit school tot maandag naar school. Voor de vakanties, studiedagen en feestdagen adviseert de raad deze bij helfte te verdelen. Deze verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) is in het belang van [de minderjarige] omdat de raad bij beide ouders mogelijkheden, maar ook belemmeringen ziet in de opvoedsituatie, waardoor zij beide niet in staat zijn geheel voor [de minderjarige] te zorgen.
Overwegingen vooraf
2.4
Bij de hierna volgende beoordeling van de onderscheiden verzoeken stelt het hof het volgende voorop.
Het belang van [de minderjarige] is dat zij opgroeit in een veilige omgeving, dat zij zich omringd weet met mensen die om haar geven, zich kan ontwikkelen en ontplooien op een wijze die bij haar past, dat zij geen grotere verantwoordelijkheden hoeft te dragen dan bij haar leeftijd en capaciteiten passen en dat zij – als dat nodig is – hulp kan krijgen bij dingen die zij moeilijk vindt. De ouders hebben elk een eigen opvatting over hoe het met [de minderjarige] gaat, wat het beste voor haar is en hoe zij daarin zelf een rol hebben en verantwoordelijkheid kunnen dragen. Zij hebben die opvattingen laten verwoorden door hun respectievelijke advocaten, door brieven aan het hof te schrijven (de vader) of door op zitting bij het hof hun verhaal te doen (de moeder). Bij het oordeel dat hier volgt heeft het hof, naast die tegengestelde opvattingen, de observaties en adviezen van de raad, de GI en andere deskundigen betrokken.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI laten weten dat het niet gelukt is in contact met de vader te komen, naar zeggen van de GI omdat de vader daar niet aan mee werkt. Als gevolg hiervan heeft de GI nog steeds geen zicht op de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij vader thuis en de interactie tussen [de minderjarige] en de vader. De opstelling en het betoog van de vader, dat er in de kern op neerkomt dat hij zich niet serieus genomen voor de instanties en daarom niet meewerkt, is naar het oordeel van het hof niet in het belang van [de minderjarige] . De vader blijft steken in hoe de situatie volgens hem is en hij voelt zich kennelijk gesterkt in die overtuiging omdat [de minderjarige] hem daarover vertelt. Uit de informatie van raad, GI en andere deskundigen blijkt echter ook een andere kant, die [de minderjarige] kennelijk niet aan vader durft te laten zien. Zolang de vader daarvoor niet open staat, moet [de minderjarige] dus blijven schipperen tussen haar ouders, en dat is bedreigend voor haar verdere ontwikkeling.
Dat het in deze situatie heel lastig is voor [de minderjarige] om zich uit te spreken is ook duidelijk geworden voor het hof. In het onder 1.3 genoemde gesprek met [de minderjarige] bleek dat zij dit goed had voorbereid. De boodschap die zij kwam brengen was duidelijk gunstiger over het wonen bij de vader dan over het verblijven bij haar moeder. Bij het hof is de indruk ontstaan dat wat [de minderjarige] vertelde niet enkel haar eigen gevoelens en gedachtes waren. Met name is wat zij vertelde niet een-twee-drie te rijmen met de in het rapport van de raad beschreven observaties van – bijvoorbeeld – het gedrag van [de minderjarige] bij de moeder en op school. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad – desgevraagd door het hof – toegelicht dat dit gedrag vaker zichtbaar is bij kinderen die zich in een loyaliteitsconflict bevinden. Het hof ziet zich bij de navolgende beslissingen ook voor de taak gesteld om met deze voor [de minderjarige] zo moeilijke context rekening te houden.
De zorgregeling en de hoofdverblijfplaats
Het wettelijk kader, wijziging van omstandigheden
2.5
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
2.6
Het hof is van oordeel dat de verhuizing van de vader naar [woonplaats1] een wijziging van omstandigheden oplevert die een hernieuwde beoordeling van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats rechtvaardigt.
De zorgregeling
2.7
Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek van de raad komen zorgen naar voren over de mate van verantwoordelijkheid die [de minderjarige] draagt wanneer zij bij de vader is. Zo moet [de minderjarige] bij de vader zelf haar wekker zetten, is zij zelf verantwoordelijk voor haar kleding en moet zij vaak ook zelf voor haar eten zorgen. Hier komt bij dat [de minderjarige] zelfstandig vanuit [woonplaats1] naar school in [woonplaats2] reist in de week dat zij bij de vader is. Omdat [de minderjarige] regelmatig te laat op school komt, geen schone kleding aan heeft, geen lunch bij zich heeft en niet heeft ontbeten, is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk dat [de minderjarige] in de thuissituatie bij de vader verantwoordelijkheden heeft die te groot zijn voor een kind van haar leeftijd, dat zij daardoor wordt overvraagd en in zekere zin verwaarloosd.
Ten aanzien van de moeder heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat de uitbreiding van het contact van [de minderjarige] met de moeder positief is verlopen. Gezien wordt dat [de minderjarige] zich bij de moeder steeds meer op haar gemak voelt. De draagkracht en de emotieregulatie van de moeder blijven echter een punt van aandacht, maar positief is dat de moeder daar hulpverlening bij accepteert.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI laten weten dat zowel de school van [de minderjarige] als [naam1] zien dat [de minderjarige] opener en vrolijker is sinds de co-ouderschapsregeling wordt uitgevoerd. Ook zijn de reisbewegingen die [de minderjarige] moet maken zijn als gevolg van de co-ouderschapsregeling gehalveerd. Omdat de moeder open staat voor hulpverlening, is er ook meer zicht op [de minderjarige] . Het hof acht het van belang dat dit zo blijft.
2.8
Het hof zal gelet op het voorgaande het advies van de raad volgen en in het belang van [de minderjarige] als reguliere zorgregeling vaststellen dat [de minderjarige] de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft van maandag uit school tot maandag naar school. Het wisselmoment vindt plaats via school. Op maandagen waarop [de minderjarige] geen school heeft, is het wisselmoment om 12:00, waarbij de ouder waar [de minderjarige] op dat moment is haar naar de andere ouder brengt.
2.9
De raad adviseert een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tijdens vakanties en feestdagen. Vanwege de niet meewerkende opstelling van de vader is het van belang om een gedetailleerde verdeling vast te leggen, maar nu onduidelijk welke specifieke verdeling voor [de minderjarige] het meest wenselijk en voor de ouders haalbaar is, zal het hof vastleggen dat [de minderjarige] tijdens vakanties en feestdagen de helft van de tijd bij de vader en de ander helft van de tijd bij de moeder verblijft, waarbij de GI de regie heeft over de precieze invulling daarvan.
2.1
In het verleden heeft de vader zich niet bij beschikkingen neergelegd. Hij heeft in reactie op het rapport van de raad laten weten te overwegen om met [de minderjarige] naar het buitenland te verhuizen. Het hof vindt deze uitlatingen van de vader zorgelijk en niet in het belang van [de minderjarige] . De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten de ontwikkelingen rondom deze uitspraken goed in de gaten te houden. Gelet op deze zorgen zal het hof in aanvulling op het voorgaande bepalen dat de GI de zorgregeling in het belang van [de minderjarige] zonder tussenkomst of voorafgaande goedkeuring van de rechter kan aanpassen.
De hoofdverblijfplaats
2.11
Gebleken is dat de moeder openstaat voor hulpverlening en dat er op dit moment hulpverlening vanuit de gemeente [de gemeente] betrokken is. Het hof vindt het belangrijk dat deze hulpverlening wordt voortgezet en dat er zo goed mogelijk zicht blijft of de ontwikkeling van [de minderjarige] . Daarom is het in het belang van [de minderjarige] dat haar hoofdverblijfplaats bij de moeder is.
Het hof zal de bestreden beschikking van 1 december 2023 dan ook vernietigen voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder om de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en dat verzoek met ingang van heden alsnog toewijzen.
De (voorgenomen) verhuizing
2.12
Zoals het hof in de tussenbeschikking van 14 maart 2024 al heeft overwogen is de lastige positie waarin [de minderjarige] zich op dit moment bevindt een gevolg van de beslissing van de vader om naar [woonplaats1] te verhuizen. Het hof acht het dan ook in het belang van [de minderjarige] dat de vader terugverhuist naar [woonplaats2] . Nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet langer bij de vader is, kan het hof hem niet langer verbieden om te verhuizen of hem opleggen om terug naar [woonplaats2] te verhuizen. De verzoeken van de moeder worden afgewezen.
Ook de verzoeken van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om samen met [de minderjarige] naar [woonplaats1] te verhuizen en [de minderjarige] op de basisschool in [woonplaats1] in te schijven worden afgewezen.
Voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv)
2.13
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen (verzoeken) dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. De verzoeker moet belang hebben bij het verzoek in die zin dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
2.14
De moeder verzoekt het hof bij wijze van voorlopige voorziening om [de minderjarige] voor de duur van de procedure aan haar toe te vertrouwen. Aangezien het hof in deze beschikking gelijktijdig in de hoofdzaak en op de voorlopige voorziening beslist en het hof de beslissingen in de bodemzaak uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, heeft de moeder naar het oordeel van het hof geen belang meer bij de door haar verzochte voorlopige voorziening. Het hof zal het betreffende verzoek van de moeder dan ook afwijzen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.329.763
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 april 2023 ten aanzien van daarin vastgestelde verdeling valt de zorg- en opvoedingstaken en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 16 september 2021 en verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus:
  • dat [de minderjarige] de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft van maandag uit school tot maandag naar school. Op maandagen dat er school is vindt het wisselmoment via school plaats. Op maandagen waarop [de minderjarige] geen school heeft, is het wisselmoment om 12:00 uur, waarbij de ouder waar [de minderjarige] op dat moment is [de minderjarige] naar de andere ouder zal brengen;
  • dat [de minderjarige] tijdens vakanties en feestdagen de helft van de tijd bij de vader en de andere helft van de tijd bij de moeder verblijft, waarbij de GI gaat over de precieze invulling daarvan en
  • bepaalt dat de Gl deze zorgregeling met het oog op de belangen van [de minderjarige] mag aanpassen;
in de zaak met nummer 200.337.130
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 december 2023 ten aanzien van de afwijzing van het verzoek van de moeder om de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige] met ingang van heden haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
in de zaken met nummers 200.329.763 en 200.337.130
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, P.B. Kamminga en K. Mans, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 6 augustus 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.