In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een onroerende zaak onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende had in beroep bij de rechtbank Overijssel de uitspraak van de heffingsambtenaar aangevochten, die de waarde van de woning per 1 januari 2021 had vastgesteld op € 401.000. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2024 zijn partijen overeengekomen dat de waarde van de woning verlaagd moest worden tot € 375.000. Tevens is afgesproken dat de heffingsambtenaar de kosten van rechtsbijstand van de belanghebbende, ter hoogte van € 4.748, zou vergoeden. Dit bedrag is berekend op basis van de proceskostenregeling, waarbij de kosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep zijn opgeteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, evenals de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar. De waarde van de woning voor de Wet WOZ is vastgesteld op € 375.000 en de aanslag onroerendezaakbelasting is dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de griffierechten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.