ECLI:NL:GHARL:2024:5609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.332.469
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling van ontbonden huwelijk en kinderalimentatie met toepassing van Nederlands recht

In deze zaak betreft het de vermogensrechtelijke afwikkeling van een ontbonden huwelijk en de vaststelling van kinderalimentatie. De partijen, een man en een vrouw, zijn in 2010 getrouwd in Oezbekistan en hebben samen een minderjarig kind. De man heeft in november 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Midden-Nederland op 20 juni 2023 een beschikking heeft gegeven. De man is in hoger beroep gegaan tegen de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen, terwijl de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld met betrekking tot de kinderalimentatie en andere financiële zaken. Het hof heeft op 3 september 2024 uitspraak gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, gezien de nationaliteit van de partijen en de woonplaats van het kind. De vrouw is verplicht om € 74 per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De man heeft verzocht om de verdeling van de woning voor drie jaar uit te stellen, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft de man veroordeeld om mee te werken aan de taxatie en verkoop van de woning, en heeft de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen vastgesteld. De man heeft ook verzocht om vergoeding van schenkingen, maar dit verzoek is afgewezen omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd. De vrouw heeft recht op de helft van de waarde van de polissen en de bankrekeningen, en de BMW is aan de man toegewezen onder de verplichting om een bedrag aan de vrouw te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.469
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 530817)
beschikking van 3 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C. Otten te Bussum,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Durdabak te Hilversum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 september 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Otten van 17 juni 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Durdabak van 21 juni 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw werd ook bijgestaan door een tolk.
3. De feiten
3.1
Partijen zijn [in] 2010 met elkaar getrouwd in [plaats1] (Oezbekistan). De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en Oezbeekse nationaliteit.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [plaats2] .
3.3
De man heeft op 15 november 2021 (onder andere) een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de bestreden (echtscheidings)beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
 de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man vastgesteld;
 bepaald dat de vrouw met een bedrag van € 74 per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
 de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen gelast.
De beslissing is, behalve voor zover het de echtscheiding betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de in de bestreden beschikking gelaste wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen.
De grieven zien op:
 de verdeling van de echtelijke woning;
 vergoeding van de schenking van de moeder van de man van € 16.000;
 vergoeding van de door de man ontvangen bedragen aan rente en ter schenking op door de moeder van de man verschuldigde schenkingen van € 41.496,08;
 taxatie van het appartement in [plaats1] .
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen op de voornoemde punten en te bepalen dat de man tot drie jaar in de woning van partijen kan blijven wonen, dat de man een bedrag uit investering in de woning toekomt, dat de man een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap heeft van € 41.496,08 en dat een door de man voorgestelde makelaar het appartement in [plaats1] bindend zal taxeren.
4.3
De vrouw voert verweer en zij verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
4.4
De vrouw is op haar beurt met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op:
 de kinderalimentatie;
 het stappenplan met betrekking tot de echtelijke woning;
 de polis bij [naam1] , en middels vermeerdering van verzoek de polis bij [naam2] ;
 de bankrekeningen;
 de BMW.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de vrouw
€ 25 per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen, dat een ander stappenplan met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning in de beschikking wordt opgenomen, dat de polissen bij [naam1] en [naam2] aan de vrouw worden toegedeeld onder vergoeding van de helft van de waarde aan de man, dat de man bankafschriften van alle op zijn naam en op naam van [de minderjarige] staande bankrekeningen in het geding moet brengen en dat de BMW aan de vrouw wordt toegedeeld zonder nadere verrekening.
4.5
De man voert verweer en hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep dan wel haar verzoeken af te wijzen.
4.6
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Omdat de vrouw mede de Oezbeekse nationaliteit heeft, ziet het hof zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Dit is het geval. Met betrekking tot de kinderalimentatie is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening, omdat de woonplaats van [de minderjarige] in Nederland is en omdat het alimentatieverzoek als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure is ingediend en de Nederlandse rechter in die procedure bevoegd is. [1] De rechtsmacht in de echtscheidingsprocedure brengt op grond van artikel 5 lid 1 Huwelijksvermogensrechtverordening ook met zich dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het scheidingsverzoek verband houden.
5.2
Het hof zal net als de rechtbank bij de beoordeling van de zaak het Nederlandse recht toepassen, omdat daartegen geen grief is gericht.
De kinderalimentatie
5.3
De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat van haar verwacht mag worden dat zij minimaal € 2.000 bruto per maand verdient. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in staat is om meer dan 50% te werken omdat zij intens verdrietig is. Dat de vrouw sportinstructrice is en niet genoeg energie heeft om bij een fulltimebaan mensen te motiveren vindt ook het hof onvoldoende reden, gelet op de inspanningsverplichting van de vrouw.
5.4
Omdat er verder geen grieven zijn gericht tegen de berekening van de rechtbank van de door de vrouw te betalen kinderalimentatie, zal het hof de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
De verdeling/verkoop van de echtelijke woning aan de [adres1] te [woonplaats1]
Taxatie
5.5
De rechtbank heeft de man de kans gegeven om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen. Als eerste stap moest de woning uiterlijk op 4 juli 2023 getaxeerd zijn. Nu, een jaar later, is dit nog niet gebeurd. De man heeft als redenen hiervoor gegeven dat de vrouw niet zou meewerken aan de taxatie van het appartement in [plaats1] en dat zij een derde wilde meenemen naar de taxatie. Omdat er nog discussie is over de financiële afwikkeling van de scheiding kan volgens de man nog niet onderzocht worden of hij de woning kan financieren.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij zich (ook met betrekking tot de taxatie van het appartement in [plaats1] ) heeft gehouden aan de inhoud van de bestreden beschikking en zij betwist dat zij een derde wilde meenemen naar de taxatie.
5.6
Het hof stelt voorop dat de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dat betekent dat het dus direct uitgevoerd moet worden zonder dat daar voorwaarden aan gesteld kunnen worden. De man had dan ook mee moeten werken aan een taxatie van de echtelijke woning. Op de mondelinge behandeling hebben partijen alsnog een afspraak gemaakt om de woning te laten taxeren door [naam3] te [woonplaats1] , en wel op 9 juli 2024 om 9.30 uur. Partijen zullen beiden opdracht geven tot deze taxatie en ieder de helft van de hieraan verbonden kosten voor hun rekening nemen.
Voor het geval deze afspraak onverhoopt toch niet is nageleefd, zal het hof bepalen dat de man binnen twee weken na de datum van deze beschikking opdracht dient te geven aan [naam3] te [woonplaats1] om de woning te taxeren in aanwezigheid van de vrouw, zulks op straffe van een dwangsom van € 750 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft te voldoen aan deze verplichting, zoals door de vrouw verzocht. Het hof zal de dwangsom maximeren op € 100.000.
Verzoek uitsluiting verdeling voor drie jaar
5.7
De man verzoekt het hof opnieuw, nadat dit verzoek door de rechtbank is afgewezen, om de verdeling van de woning voor drie jaar uit te sluiten. Ook het hof zal dit verzoek afwijzen.
De rechtbank heeft terecht als uitgangspunt genomen dat als een deelgenoot vraagt om een goed te verdelen, hij daar recht op heeft en dat de verdeling alleen mag worden uitgesteld als degene die dat vraagt een aanmerkelijk groter belang daarbij heeft dan de andere echtgenoot bij verdeling. [2] De man heeft aangevoerd dat zijn belang groter is omdat hij de volledige zorg voor [de minderjarige] heeft en niet op korte termijn over vervangende woonruimte kan beschikken. Hij komt niet in aanmerking voor de sociale huursector en kan particuliere huur in het Gooi niet betalen. [de minderjarige] heeft belang bij stabiliteit, veiligheid en duidelijkheid, en wonen in het haar vertrouwde huis is daar onderdeel van, aldus de man. Het feit dat de man met [de minderjarige] in de woning verblijft acht het hof echter van onvoldoende gewicht. Een echtscheiding brengt veelal met zich dat een partij zal moeten verhuizen waardoor ook de woonsituatie voor de kinderen van een gezin wijzigt. Partijen dragen ook zelf de verantwoordelijkheid voor hun woonsituatie na echtscheiding. Het inzetten van [de minderjarige] in de discussie omtrent de woning acht het hof niet in haar belang. De man heeft niet aangetoond dat hij zich heeft ingespannen om te kijken wat zijn mogelijkheden zijn om de woning over te nemen of om vervangende woonruimte te vinden. Hij heeft geen indicatieve berekeningen met betrekking tot zijn financieringsmogelijkheden of bijvoorbeeld inschrijvingen bij woonsites overgelegd. Dit mocht wel van hem worden verwacht. Zoals de vrouw ook heeft aangevoerd heeft de man al ruim drie jaar de tijd gehad om te onderzoeken onder welke voorwaarden hij de woning kan overnemen. Nu de man dat niet heeft gedaan gaat het hof ervan uit dat de kans groot is dat na de termijn van drie jaar alsnog tot verkoop van de woning overgegaan zal moeten worden, ook omdat de man stelt dat hij 80 tot 100 procent arbeidsongeschikt is en voorlopig niet aan het werk kan. Hij heeft zelf opgemerkt dat financiering ‘lastig’ is omdat hij een WAO-uitkering ontvangt. Het is helder dat de vrouw belang heeft bij duidelijkheid en haar aandeel in de overwaarde. Ook de man heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij vóór alles behoefte heeft aan rust en duidelijkheid. Dat wordt niet bereikt door de verdeling van de woning voor drie jaar uit te sluiten.
Medewerking aan verkoop en levering
5.8
Het hof zal de man daarom veroordelen medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de echtelijke woning, zoals door de vrouw verzocht. Het hof zal hierbij bepalen dat de man de woning uiterlijk een week voor de uiteindelijke leveringsdatum dient te hebben verlaten. De man heeft met betrekking tot de door de vrouw verzochte aan de verkoop en levering te verbinden voorwaarden slechts opgemerkt dat verkoop van de woning zonder dat hij de mogelijkheid heeft gehad te onderzoeken of de woning aan hem kan worden toebedeeld, niet aan de orde kan zijn. Het hof heeft hiervoor echter al geoordeeld dat de man deze mogelijkheid al ruim drie jaar heeft gehad en financiering niet mogelijk lijkt. Omdat de man met betrekking tot de voorwaarden verder geen verweer heeft gevoerd, zal het hof de door de vrouw verzochte voorwaarden toewijzen.
De schenking van € 16.000
5.9
Volgens de man heeft zijn moeder hem op 18 februari 2015 € 16.000 geschonken onder uitsluitingsclausule. Op het bankafschrift dat de man ter onderbouwing heeft ingediend staat bij de overschrijving van dit bedrag alleen
“ivm financiering huis”.In hoger beroep heeft de man ook nog een eedaflegging bij notariële akte ingediend, waaruit blijkt dat zijn moeder op 5 januari 2024
“de eed heeft afgelegd ten aanzien van een schenking aan haar zoon (…) ten bedrage van zestienduizend euro (€ 16.000,00) onder een uitsluitingsclausule op achttien februari tweeduizend vijftien en haar aan mij, notaris gerichte verklaring dat zij het bankafschrift heeft verstrekt en dat het een correcte en complete weergave inhoudt van de door haar afgelegde verklaring.”Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man
onvoldoende heeft onderbouwd dat er daadwerkelijk een uitsluitingsclausule is afgesproken. Volgens artikel 1:94 lid 2 BW zoals dat luidde in 2015 moest
bij de giftbepaald worden dat deze buiten de gemeenschap viel. Dat is (op dat moment) niet gebeurd. Ook het hof zal het verzoek van de man om te bepalen dat hem bij verkoop van de woning een bedrag van
€ 16.000 plus rendement toekomt, daarom afwijzen.
Vergoeding van de schenkingen van € 41.496,08
5.1
De moeder van de man heeft schenkingen (schuldigerkenningen) aan de man gedaan van € 22.048 (11 mei 2007), € 22.382 (12 augustus 2008) en € 25.000 (25 augustus 2009) onder uitsluitingsclausule. Volgens de man heeft zij uit hoofde van deze schenkingsaktes, schenkingsbedragen en verschuldigde rentes voldaan van in totaal € 41.496,08 op de rekening van de man. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vergoeding van dit bedrag door de gemeenschap afgewezen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel, maar om andere redenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij het geld nog had toen partijen trouwden. De man heeft er naar het oordeel van het hof echter terecht op gewezen dat de geschonken bedragen niet direct zijn betaald, maar schuldig zijn erkend. Hij heeft echter niet aangetoond wanneer de schenkingsbedragen dan zouden zijn betaald. Met betrekking tot de rente over de schenkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de man niet heeft onderbouwd waarom hij recht zou hebben op vergoeding hiervan. De man is het hiermee niet eens. Het hof is van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat de op zijn bankrekening bijgeschreven rentebedragen zien op de voormelde schenkingen onder uitsluitingsclausule. De man verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar zijn productie 18 in eerste aanleg. Dit betreft een afschrift betaalrekening met overschrijvingen van “
[naam4] ”. De omschrijvingen hierbij luiden
“rente”, met een jaartal,
“voorschot schenking”en
“verrekening”, maar in geen van de gevallen betreffen deze omschrijvingen een verwijzing naar de schenkingsbedragen van 11 mei 2007,
12 augustus 2008 of 25 augustus 2009. Volgens de schenkingsaktes van voornoemde data is bovendien over het geschonkene een rente verschuldigd van 4% per jaar. Dat is respectievelijk € 881,92, € 895,28 en € 1.000 per jaar, totaal € 2.777,20 per jaar. De rentebedragen op het afschrift betreffen andere bedragen. Voor het hof is dus niet te herleiden dat de overschrijvingen zien op voornoemde schenkingen onder uitsluitingsclausule (schenkingsbedragen of rentes). De man heeft op de mondelinge behandeling opgemerkt dat er soms ook bedragen verrekend zijn, maar ook dat is nergens uit af te leiden. Omdat de man hiermee onvoldoende heeft onderbouwd dat hij een bedrag van € 41.496,08 onder uitsluitingsclausule heeft ontvangen, zal het hof de vordering van de man om te bepalen dat hij een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap heeft van € 41.496,08, afwijzen.
Polissen [naam1] en [naam2]
5.11
Het hof is van oordeel dat de man afdoende heeft aangetoond dat de [naam1] polis in 2017 is beëindigd, zodat deze polis niet in de verdeling wordt betrokken.
5.12
De man heeft erkend dat hij nog een polis heeft bij [naam2] met polisnummer [nummer1] . De vrouw verzoekt toedeling van deze polis aan haar, waarbij zij de helft van de waarde aan de man moet voldoen, dan wel veroordeling van de man om de helft van de waarde binnen twee weken na de beschikkingsdatum aan de vrouw te voldoen, op straffe van een dwangsom. De man is bereid de helft van de contante waarde op de peildatum aan de vrouw te voldoen. Het hof zal de man daarom hiertoe veroordelen. De man heeft echter, ondanks toezegging, deze waarde nog niet opgevraagd. Het hof zal daarom ook de door de vrouw verzochte dwangsom opleggen.
Taxatie van het appartement in [plaats1]
5.13
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het eens waren over toedeling van het appartement met nummer 26 in [plaats1] aan de vrouw, met vergoeding van de helft van de waarde aan de man. Afgesproken is dat de vrouw drie makelaars zou voorstellen waarvan de man er één zou uitkiezen. Volgens de man zijn de door de vrouw voorgestelde makelaars niet te bereiken. De vrouw betwist dat. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen het hof gevraagd om een makelaar aan te wijzen. Het hof zal daarom bepalen dat [naam5] -deze naam is door het hof op de zitting genoemd- ( [naam5] .uz,
tel [nummer2] ) het appartement zal taxeren. De vrouw dient daarbij contact op te nemen met dit kantoor om de taxatie te laten uitvoeren binnen vier weken na deze beschikking. Het hof zal het appartement voor de taxatiewaarde aan de vrouw toedelen, waarbij zij de helft van de waarde aan de man moet vergoeden.
Bankrekeningen
5.14
De rechtbank heeft de saldi van de betaal- en spaarrekening bij [de bank1] met rekeningnummer [nummer3] aan de man toegedeeld, onder de verplichting de helft van de saldi per 15 november 2021 aan de vrouw te voldoen. De saldi van de bankrekeningen op naam van de vrouw zijn aan haar toegedeeld, onder de verplichting de helft van de saldi per 15 november 221 aan de man te voldoen. Partijen hebben afgesproken elkaar vóór 30 mei 2023 bankafschriften te sturen met de saldi op de peildatum
15 november 2021. De man heeft dat echter niet gedaan. De vrouw verzoekt het hof nu te bepalen dat de man ook de bij- en afschrijvingen van deze rekening en van de groeigeldrekening van [de minderjarige] bij [de bank2] in het geding moet brengen, tot twee maanden voor de peildatum, omdat er mogelijk sprake is van benadeling van de gemeenschap in de zin van artikel 1:164 BW. De man heeft op de mondelinge behandeling toegezegd hieraan te zullen meewerken. Het hof zal bepalen dat de man de overzichten over de periode 15 september 2021 tot en met 15 november 2021 aan de vrouw moet doen toekomen, op straffe van de door de vrouw verzochte dwangsom. Dat de man, indien sprake is van benadeling van de gemeenschap in de zin van artikel 1:164 BW, gehouden is de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden, volgt al uit dit wetsartikel. Het hof zal dit daarom niet apart bepalen.
BMW
5.15
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen hebben afgesproken dat de man de BMW zou laten taxeren door een BMW-dealer en dat deze aan de man zou worden toegedeeld onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te betalen. De man heeft een taxatierapport in het geding gebracht waaruit hij opmaakt dat de auto niets waard is en de vrouw dat de auto € 777 waard is. Het hof constateert dat in het rapport staat vermeld
“Totale waarde € 777”en
“Mijn waarde € 0”. Het is onduidelijk welke waarde moet worden aangehouden. De vrouw kan zich niet vinden in een toedeling van de BMW aan de man voor € 0 en wil de auto dan zelf toegedeeld krijgen. De man voert echter aan dat hij de auto nodig heeft. De enige reden dat de vrouw toedeling aan haar vraagt, is gelegen in de waarde. Het gerechtshof acht het niet aannemelijk dat de BMW niets waard is en gaat uit van de in het taxatierapport genoemde waarde van € 777. Het hof zal de BMW voor deze waarde aan de man toedelen, onder de verplichting € 388,50 aan de vrouw te voldoen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven in het principaal hoger beroep. Een deel van de grieven in het incidenteel hoger beroep slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk bekrachtigen (namelijk waar het de kinderalimentatie betreft) en gedeeltelijk vernietigen (namelijk waar het de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen betreft) en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1
bekrachtigt punt 4.6. van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 juni 2023, waarin is bepaald dat de vrouw met ingang van 20 juni 2023 een bedrag van € 74 per maand moet betalen aan de man, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] ;
7.2
vernietigt punt 4.8. van voormelde beschikking, waarin de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen is gelast, en in zoverre opnieuw beschikkende:
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen, dan wel stelt de verdeling vast, als volgt:
- de wijze van verdeling van de woning:
veroordeelt de man, voor zover de woning nog niet is getaxeerd, om binnen twee weken na de datum van deze beschikking opdracht te geven aan [naam3] te [woonplaats1] om de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] te taxeren in aanwezigheid van de vrouw, op straffe van een dwangsom van € 750 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 100.000. Partijen dienen de kosten van de taxatie ieder bij helfte te dragen;
veroordeelt de man medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning door [naam3] te [woonplaats1] ;
bepaalt dat de man in geval van een bod, waarvan de vrouw en de makelaar vinden dat dit acceptabel is, met dat bod akkoord dient te gaan en zijn medewerking aan de verkoop en de levering van de woning dient te verlenen, waarbij de man de woning uiterlijk een week voor de leveringsdatum dient te hebben verlaten;
bepaalt dat indien de man zijn medewerking niet verleent aan de verkoop en/of de levering van de woning, de vrouw al datgene mag doen ten einde de taxatie/verkoop/levering/afwikkeling van de hypotheek en alle andere zaken en/of verplichtingen verbonden aan de woning te kunnen doen realiseren en te kunnen afwikkelen, zodat de vrouw datgene kan doen om de woning aan een derde te kunnen verkopen en te laten leveren;
bepaalt dat de man aan iedere door de makelaar gewenste bezichtiging dient mee te werken en de gehele woning, van zowel binnen als buiten, schoon en opgeruimd dient achter te laten, bij gebreke waarvan de man, na driemaal een bevestiging van de makelaar ter zake te hebben ontvangen, binnen 14 dagen na de aanzegging daartoe, de woning dient te hebben ontruimd en te verlaten met afgifte van de sleutel aan de makelaar en met achterlating van al datgeen wat tot de woning behoort en machtigt de vrouw om, indien de man met de bevolen ontruiming in gebreke blijft, deze zelf te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm, alle kosten dezes voor rekening van de man;
bepaalt dat de overwaarde bij verkoop van de woning gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, nadat alle kosten verbonden aan de verkoop van de woning zijn voldaan;
- veroordeelt de man om binnen twee weken na de datum van deze beschikking bij [naam2]
de contante waarde op de peildatum op te vragen van de polis bij [naam2] met polisnum-
mer [nummer1] en om uiterlijk binnen vier weken na de datum van deze beschikking de
helft van deze waarde aan de vrouw te voldoen op straffe van een dwangsom van
€ 500 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft
aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000;
- bepaalt dat het appartement met nummer 26 aan de [adres2] in
[plaats1] (Oezbekistan) zal worden getaxeerd door [naam5] , waarvoor de vrouw binnen
vier weken na heden opdracht dient te geven. De zakenpartner van de man [naam6]
mag namens de man bij de taxatie aanwezig zijn. Deelt het appartement toe aan
de vrouw, onder de verplichting de helft van de taxatiewaarde aan de man te vergoeden;
- bepaalt dat de man overzichten van de bij- en afschrijvingen over de periode 15
september 2021 tot en met 15 november 2021 van zijn betaal- en spaarrekening bij de
[de bank1] met rekeningnummer [nummer3] en de groeigeldrekening van
[de minderjarige] bij [de bank2] aan de vrouw moet doen toekomen, op straffe van verbeurte van
een dwangsom van € 250 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft
hieraan te voldoen, met een maximum van € 10.000;
- deelt de saldi op de bankrekeningen op naam van de man aan hem toe, onder de
verplichting de helft van de saldi per 15 november 2021 aan de vrouw te voldoen;
- deelt de saldi van de bankrekeningen op naam van de vrouw aan haar toe, onder de
verplichting de helft van de saldi per 5 november 2021 aan de man te voldoen;
- deelt de auto type BMW met kenteken [kenteken] aan de man toe onder de verplichting
€ 388,50 aan de vrouw te voldoen;
- bepaalt dat partijen de inboedelgoederen zullen verdelen in onderling overleg zonder dat
zij elkaar een geldbedrag verschuldigd zijn;
7.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Grosscurt, M.P. den Hollander en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 3 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De procedure bij de rechtbank werd vóór 1 augustus 2022 ingeleid, zodat de bevoegdheid van de rechter moet worden beoordeeld aan de hand van Brussel II-bis (Verordening 2201/2003). Omdat de gewone verblijfplaats van partijen ten tijde van de indiening van het inleidende verzoekschrift in Nederland was en zij beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, komt op grond van het bepaalde in artikel 1 Brussel II-bis aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot de echtscheiding.
2.Artikel 3:178 lid 1 en 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)