ECLI:NL:GHARL:2024:5659

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
200.343.264
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van een minderjarige na verlenging ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige]. De vader van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing had verlengd tot 19 april 2025. De vader betwist de noodzaak van de uithuisplaatsing en stelt dat hij in staat is om [de minderjarige] op te voeden met de juiste begeleiding. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft verweer gevoerd en de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwd met zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling is [de minderjarige] gehoord, die aangaf dat de huidige situatie in de crisisgroep onveilig is en dat zij niet naar school gaat. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over [de minderjarige], maar dat de uithuisplaatsing niet het gewenste effect heeft gehad. Het hof heeft daarom de uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang beëindigd, terwijl de ondertoezichtstelling is bekrachtigd. Het hof benadrukt dat er professionele hulp noodzakelijk blijft voor [de minderjarige] en dat er snel een passende school en dagbesteding voor haar moet worden gevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.264
(zaaknummer rechtbank Gelderland 434190)
beschikking van 5 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.A.J.L. van Elk de Freese,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 18 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 juli 2024;
- een verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Op 19 augustus 2024 is [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de vader, de moeder en de GI door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2008 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] heeft sinds 2010 haar hoofdverblijf bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 19 april 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling daarna steeds is verlengd, laatstelijk tot 19 april 2024.
3.3
Bij beschikking van 22 februari 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot
22 maart 2024 en de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot 6 maart 2024.
3.4
Bij beschikking van 6 maart 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot
19 april 2024.
3.5
[de minderjarige] verblijft sedert 22 februari 2024 in een crisisgroep ( [naam1] ) van [naam2] in [plaats2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 19 april 2025.
4.2
De vader is met een aantal ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De vader kan zich met (de verlenging van) de ondertoezichtstelling en de (verlenging van de) uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Hij voert aan dat hij de afgelopen 12 jaar met behulp van begeleiding in staat is gebleken [de minderjarige] op te voeden. Hij betwist dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De spoed uithuisplaatsing is ingegeven door onjuiste argumenten. Er is geen sprake van drugsgebruik door [de minderjarige] . Alleen het feit dat geen geschikte school is gevonden wordt als argument voor de uithuisplaatsing gebruikt. De maatregel heeft een desastreuze werking op alle gezinsleden, ook op de grootvader.
De onderbouwing en motivering wordt gezocht in de rapportage van de GI die aangeeft de informatie te hebben verkregen van [naam3] , [naam2] , [naam4] en [naam5] , maar de onderbouwing is niet juist gebleken. De woorden van de GI zijn één op één overgenomen in de bestreden beschikking, terwijl weinig of geen aandacht is besteed aan de werkelijke situatie en geen rekening is gehouden met de gezinssituatie. Bovendien werkt de uithuisplaatsing volgens de vader averechts, althans wordt het beoogde doel niet bereikt. [de minderjarige] is sinds een half jaar uithuisgeplaatst, maar nog steeds gaat zij niet naar school. De plek waar zij nu verblijft is onveilig. De vader verwijst in dat kader naar een recent artikel in [naam6] waarin volgens de vader wordt bevestigd dat sprake is van ernstige overlast veroorzaakt door de [naam2] instellingen in [plaats2] . Dit artikel bevestigt zijn vrees dat als [de minderjarige] straks terugkomt hij met de brokstukken blijft zitten. De bedreiging van haar ontwikkeling is alleen maar toegenomen.
5.4
De GI vindt de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk, omdat zij op basis van wat de crisisgroep van [de minderjarige] ( [naam1] ), het betrokken [naam7] -team van [naam4] , [naam5] en de begeleider van de vader van [naam2] hebben verteld, van mening is dat er nog te veel zorgen zijn over [de minderjarige] en die zorgen bij de vader thuis onvoldoende worden weggenomen. De GI heeft ernstige zorgen over het systeem rondom de vader. Er is volgens hen sprake van vechtpartijen, samenscholing, drank- en drugsgebruik en dealen in de directe omgeving van de woning van de vader. In dat systeem zouden volwassen mannen invloed uitoefenen. De GI vermoedt dat [de minderjarige] slachtoffer is van deze omstandigheden en invloeden. [de minderjarige] is volgens de GI ook erg wisselend in haar mening; het ene moment zegt ze naar een andere groep te willen en het andere moment weer niet. Hetzelfde geldt voor het wonen bij de vader. [de minderjarige] heeft veel regels en begrenzing nodig en die krijgt zij bij de vader thuis niet. Zij heeft meer nodig dan wat haar vader overziet. De vader herkent en erkent de zorgen niet. Er zijn zorgen over de leerbaarheid van de vader. Dit is wat [de minderjarige] merkt in het contact met haar vader. [de minderjarige] is loyaal en gehecht aan haar vader waardoor zij ambivalent kan reageren. Zij benoemt bij [naam1] en haar hulpverleners dat zij hulp wil. De onrust rondom haar perspectief is voor haar niet hetgeen waar zij het meeste last van heeft, maar wel dat zij nog geen passende hulp heeft gekregen. [de minderjarige] heeft daarnaast een sterke wens om weer naar school te gaan maar wel naar een school waar er les wordt gegeven op de manier waarop zij dat wil, namelijk uit boeken en niet digitaal. Het samenwerkingsverband heeft meegekeken maar een overplaatsing naar een andere school, maar dat was niet mogelijk. De aanleiding voor de uithuisplaatsing was echter niet dat [de minderjarige] niet naar school ging, maar dat zij zelf aangaf dat zij weg wilde bij de vader. Ook binnen de huidige zorginstelling gaat het met [de minderjarige] niet goed, aldus de GI. Haar gemoedstoestand fluctueert erg. Er zijn momenten waarop zij vrolijk is en goed in haar vel zit, maar ook periodes waarin zij geïrriteerd, boos of gespannen is. Stemmingswisselingen kunnen snel optreden, soms zelfs binnen enkele uren. Daarnaast heeft zij suïcidale gedachten geuit, waarbij zij aangaf levensmoe te zijn. Nu zij binnen deze zorginstelling woont komt er goed zicht op de problematiek van [de minderjarige] . De GI, [naam1] en het [naam7] zijn van mening dat [naam1] niet de aangewezen plek is voor [de minderjarige] . Ondanks dat [de minderjarige] graag bij [naam1] wilde blijven is er druk gezocht naar andere zorgaanbieders. [de minderjarige] heeft een intake gehad bij [naam8] in [plaats3] . Hier wordt een kleinschalige woonplek geopend voor maximaal vier jongeren. Een aantal praktische zaken moeten nog besproken worden waarna [de minderjarige] mogelijk rond oktober 2024 hier kan gaan wonen, aldus de GI.
5.5
De moeder heeft geen contact met [de minderjarige] en geen zicht op hoe het met haar gaat. Wat zij hoort baart haar wel zorgen. Zij sluit zich aan bij de GI. De moeder vindt het belangrijk dat [de minderjarige] weer naar school gaat.
5.6
De verlenging van de ondertoezichtstelling
Het hof is met de kinderrechter en de GI van oordeel dat voldaan is aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. Dat was het geval ten tijde van de bestreden beschikking en ook thans is gebleken dat [de minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
Het hof voegt hier het volgende nog aan toe.
Er zijn nog veel zorgen over [de minderjarige] . Uit de stukken van de GI is gebleken dat [de minderjarige] een kwetsbaar en beïnvloedbaar meisje is met bovendien onbehandelde psychotische klachten en veel ambivalentie ten opzichte van behandeling. [de minderjarige] heeft veel regels en begrenzing nodig. Volgens de gedragswetenschapper van [naam1] laat [de minderjarige] een complex beeld zien van emotionele instabiliteit, impulsief gedrag en psychische problematiek. Haar zorgbehoefte is hoog en vereist een gecoördineerde, intensieve aanpak die rekening houdt met haar wisselende gemoedstoestand, behoefte aan structuur en veiligheid en de noodzaak voor constante observatie en ondersteuning.
Het hof vindt het voorts zorgelijk dat [de minderjarige] al meer dan een jaar niet naar school gaat en acht het in het belang van [de minderjarige] dat er zo spoedig mogelijk een school en goede dagbesteding voor [de minderjarige] gevonden wordt.
Gelet op het vorenstaande acht het hof professionele en deskundige hulp voor [de minderjarige] dan ook nog steeds dringend geboden en dat hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende effect zal hebben is niet aannemelijk. Het hof zal daarom de bestreden beschikking met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling bekrachtigen.
5.7
De verlenging van de uithuisplaatsing
Het hof is echter van oordeel dat er met ingang van heden onvoldoende gronden zijn voor een verdere verlenging van de uithuisplaatsing. Gebleken is dat sinds de uithuisplaatsing geen enkele verbetering in de situatie van [de minderjarige] is opgetreden. [de minderjarige] is sinds 22 februari 2024 geplaatst op [naam1] van [naam2] in [plaats2] en het gaat daar niet goed met haar. Zij gaat niet naar school en heeft geen dagbesteding. De groep waar zij zit is niet passend en de kwaliteit die [naam1] in [plaats2] levert is ondermaats, aldus de GI ter mondelinge behandeling. Ook heeft de GI in lijn met die mededeling ter mondelinge behandeling bevestigd dat [de minderjarige] daar niet op haar plek zit.
5.8
[de minderjarige] heeft bij gelegenheid van haar gesprek bij het hof verklaard dat het in de groep waar zij nu is geplaatst slechter en onveiliger is dan thuis. Zij gaat niet naar school, heeft geen dagbesteding en de andere kinderen zijn aan de drugs en gaan ook niet naar school. Er wordt daar niets voor haar geregeld. Zij voelt zich achtergelaten en wil graag terug naar huis en naar school. Zij heeft voorts verklaard dat sinds zij op de groep woont zij meer is gaan roken omdat zij zich verveelt en naar huis wil. De uitlatingen van de GI ter mondelinge behandeling bevestigen dit.
5.9
Kennelijk is de GI er niet in geslaagd een passende plek voor [de minderjarige] te vinden. Weliswaar heeft de GI aangevoerd dat zij bezig is met het vinden van een nieuw onderkomen voor [de minderjarige] en het regelen van een school voor haar, maar het hof is van oordeel dat dit nog te ongewis en onzeker is. Zo zijn er geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat [de minderjarige] ook daadwerkelijk per 25 of 26 september 2024 (zoals door de GI gezegd op de mondelinge behandeling) kan worden opgenomen bij [naam8] in [plaats3] en naar school kan. Nu het thans niet goed gaat met [de minderjarige] op de groep, en het ongewis is wanneer er verbetering in haar situatie zal komen, is een verdere verlenging van de uithuisplaatsing niet langer in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk, zodat het hof deze met ingang van heden zal beëindigen. Het doel van de uithuisplaatsing, -kort gezegd- zorgen dat het elders beter gaat, is/wordt niet bereikt. Dit voert het hof tot de conclusie dat [de minderjarige] op dit moment beter af is bij haar vader.
Het hof is van oordeel dat de GI er in het kader van de ondertoezichtstelling wel voor moet zorgdragen, wellicht met behulp van de ambulante begeleiders [naam9] en [naam10] , met wie [de minderjarige] naar zij heeft verklaard het goed kan vinden, dat zodra [de minderjarige] terug is bij de vader, zij weer naar school gaat.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de verlenging van de uithuisplaatsing met ingang van heden betreft en in zoverre opnieuw dient te beschikken dat het hof de uithuisplaatsing met ingang van heden zal beëindigen, en te bekrachtigen voor het overige.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 18 april 2024, voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van heden betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt de uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van heden;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 18 april 2024, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en
A.E. Grosscurt, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 5 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.