ECLI:NL:GHARL:2024:571

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.334.137/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwang tot ontruiming van gezamenlijke woning na beëindiging relatie en verkoopwens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft de vraag of de gedaagde, die samen met de eiseres eigenaar is van een woning, gedwongen moet worden om deze woning te verlaten. Eiseres heeft de woning al jaren geleden verlaten en wenst deze nu te verkopen, maar gedaagde weigert hieraan mee te werken. De partijen hebben een relatie gehad en hebben samen twee dochters. Eiseres heeft in 2018 de samenlevingsovereenkomst opgezegd en een boedelscheidingsprocedure gestart. De rechtbank had eerder bepaald dat de woning getaxeerd en verkocht moest worden, maar gedaagde heeft geen medewerking verleend aan deze verkoop. Eiseres heeft daarom de voorzieningenrechter verzocht om haar te machtigen om de woning te verkopen zonder medewerking van gedaagde. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen, maar de vordering tot ontruiming van de woning is afgewezen. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld om ook de ontruiming te vorderen. Het hof heeft geoordeeld dat gedaagde al lange tijd verplicht is om mee te werken aan de verkoop van de woning, maar dit niet doet. Gezien de omstandigheden, waaronder de slechte staat van de woning en het gedrag van gedaagde, heeft het hof besloten om de ontruiming alsnog te bevelen. Gedaagde moet de woning binnen drie maanden na betekening van het arrest verlaten. Eiseres is gemachtigd om nieuwe sloten te plaatsen en de woning te verkopen via een makelaar naar keuze. De proceskosten worden toegewezen aan eiseres, omdat gedaagde in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.137/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 225246
arrest in kort geding van 23 januari 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] (Frankrijk),
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M.H. Heeg te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 4 oktober 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep waarin de grieven zijn opgenomen en de conclusie van eis van 7 november 2023. [geïntimeerde] is niet in hoger beroep verschenen. Tegen hem is om die reden ‘verstek’ verleend.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat is deze zaak om de vraag of [geïntimeerde] moet worden gedwongen de woning te verlaten waarvan hij en [appellante] eigenaar zijn. Partijen hebben er samen gewoond, maar [appellante] heeft de woning al jaren verlaten en wil deze nu verkopen. [geïntimeerde] weigert daaraan mee te werken. Dat geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
Partijen hebben een relatie gehad waaruit twee dochters zijn geboren: [dochter1] en [dochter2] . Op 9 december 2005 zijn partijen eigenaar geworden van het door hen toen bewoonde huis aan [adres] in [woonplaats2] . [appellante] is voor 41% eigenaar en [geïntimeerde] voor 59%.
2.3
[appellante] heeft in 2018 de samenlevingsovereenkomst tussen haar en [geïntimeerde] opgezegd en is in januari 2020 een boedelscheidingsprocedure gestart. Op 4 november 2020 heeft de rechtbank ten aanzien van de gezamenlijke woning bepaald dat aan makelaar Hopma een taxatieopdracht en zo nodig een verkoopopdracht moest worden verstrekt. [geïntimeerde] kreeg daarbij de mogelijkheid tegen de taxatiewaarde de hypothecaire geldleningen over te nemen, onder de verplichting 41% van de overwaarde aan [appellante] uit te betalen en onder ontslag uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de leningen. Als [geïntimeerde] de woning niet zou kunnen overnemen, zou deze aan een derde moeten worden verkocht. De rechtbank heeft partijen verplicht daarbij volledige medewerking te verlenen aan alle handelingen die noodzakelijk zijn om de woning in de verkoop te nemen en aan de voorbereidingen van die verkoop. Dit is in hoger beroep tegen dat vonnis in stand gebleven.
2.4
[geïntimeerde] bleek niet in staat de woning zelf over te nemen en heeft ook geen medewerking verleend aan de verkoop. Hij noemde dat in een WhatsApp-bericht van
6 juni 2023 aan [appellante] onbespreekbaar. Op 19 juni 2023 voegde hij daaraan toe dat hij en zijn oudste, inwonende dochter niet weggaan omdat iemand die er ooit vrijwillig is vertrokken en al jaren geen cent meer bijdraagt, nu zonder geldige reden dit historisch beladen huis onder hun kont wil verkopen.
2.5
Voor [appellante] was dit aanleiding om bij de voorzieningenrechter te vorderen dat zij zou worden gemachtigd om zonder medewerking van [geïntimeerde] over te gaan tot verkoop en levering van de woning tegen een door makelaar Hopma te bepalen prijs. Ook vorderde zij dat [geïntimeerde] onder verbeurte van een dwangsom ertoe zou worden veroordeeld zijn volledige medewerking te verlenen aan alle handelingen die noodzakelijk zijn om de woning in de verkoop te nemen en aan de voorbereidingen van de verkoop. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen.
2.6
De vordering tot veroordeling van [geïntimeerde] om – kort gezegd - de woning te ontruimen en te verlaten, is echter afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat ook die vordering alsnog wordt toegewezen. De toegewezen vordering is daarbij in zoverre vermeerderd, dat [appellante] de vrijheid vraagt om zelf een NVM-makelaar te kiezen. Deze vermeerdering is in de appeldagvaarding aan [geïntimeerde] bekendgemaakt en is om die reden toelaatbaar.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal alsnog ook de ontruiming van de woning bevelen. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld.
De gevorderde ontruiming
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming – voordat de woning aan een derde is verkocht en moet worden geleverd - afgewezen, omdat dit een vergaande maatregel is en de stellingen van [appellante] die vordering niet konden dragen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter meegewogen dat niet enkel [geïntimeerde] in de gezamenlijke woning woont, maar ook de oudste dochter van partijen.
3.3
Bij de beoordeling van de gevorderde ontruiming in dit hoger beroep geldt als uitgangspunt dat [geïntimeerde] al ongeveer drie jaar verplicht is volledige medewerking te verlenen aan alle handelingen die noodzakelijk zijn om de woning in de verkoop te nemen en aan de voorbereidingen van die verkoop, en dat hij zich daartegen nog steeds in stevige bewoordingen verzet. Vaststaat ook dat zijn gedrag er inmiddels toe heeft geleid dat makelaar Hopma de verkoopopdracht heeft teruggegeven. Op 31 oktober 2023 schreef [naam1] namens die makelaar daarover het volgende.
Ik heb vandaag telefonisch gesproken met mevrouw Heeg[de advocaat van [appellante] , hof]
. Zoals ook met haar besproken en toegelicht heb ik besloten om de verkoopopdracht met betrekking tot de woning aan [adres] [woonplaats2] niet aan te nemen. Ik heb eerder mijn grote twijfel uitgesproken over een voor ons kantoor werkbare situatie om een verkoopopdracht op een goede wijze in te vullen in een situatie dat de heer [geïntimeerde] de woning feitelijk nog bewoond en waarbij ik volledig afhankelijk ben van zijn medewerking. Op basis van alle correspondentie zowel direct als indirect met de heer [geïntimeerde] heb ik geen vertrouwen dat ik de medewerking zal krijgen welke ik nodig zal hebben. In de laatste mail van donderdag 19 oktober j.l. geeft de heer [geïntimeerde] weliswaar aan dat hij vooralsnog geen andere keus heeft dan mij in de gelegenheid te stellen om mijn werk te doen, echter zoals hij aangeeft met de groots mogelijke weerzin en onder luid protest. Met betrekking tot een te plannen afspraak wordt gelijktijdig weer onzekerheid gecreëerd of we de woning wel zouden kunnen betreden.
3.4
Gelet op deze ontwikkelingen, en omdat niet ter discussie staat dat de woning in slechte staat verkeert en door [geïntimeerde] niet wordt onderhouden, is er inmiddels voldoende aanleiding om ook de gevorderde ontruiming te bevelen. Die beslissing zal eveneens de nog inwonende oudste dochter van partijen treffen ( [dochter1] ). Zij is echter inmiddels 27 jaar oud. [geïntimeerde] beschrijft haar en haar jongere zus zelf als intelligente, volwassen vrouwen die allang zelf hun eigen keuzes maken. Beiden staan voor hun afstuderen als jurist en neuropsycholoog. De jongste woont op kamers, en ook de oudste moet naar het oordeel van het hof dan geacht worden binnen de gestelde termijn alternatieve woonruimte te kunnen vinden.
3.5
De termijn waarbinnen [geïntimeerde] de woning moet hebben verlaten, wordt gesteld op drie maanden na betekening van dit arrest. Ook de vordering om [appellante] te machtigen nieuwe sloten op de woning te plaatsen, wordt toegewezen.
3.6
De gevorderde machtiging om de ontruiming te laten uitvoeren door een deurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm van justitie, wordt afgewezen. Op grond van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv is die vordering overbodig. Het hof wijst ook de vordering af om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de op € 3.000 begrote kosten van de ontruiming. Hoewel dergelijke kosten voor zijn rekening zouden komen, staat op dit moment nog niet vast of het tot een gedwongen ontruiming komt en, zo ja, welke kosten daarvoor zullen worden gemaakt.
De verkoopmakelaar
3.7
In het gedrag van [geïntimeerde] gedurende dit gehele proces ziet het hof voldoende aanleiding om ook de gewijzigde vordering toe te wijzen.
Dwangsom
3.8
Omdat de gevorderde ontruiming alsnog wordt toegewezen, komt het hof niet toe aan het daarvoor (als vordering V) gevraagde alternatief van toewijzing van een dwangsom, anders dan al door de voorzieningenrechter is toegewezen.
De proceskosten
3.9
In afwijking van het uitgangspunt dat proceskosten tussen ex-partners worden gecompenseerd, heeft de voorzieningenrechter vanwege de weigerachtige houding van [geïntimeerde] aanleiding gezien hem als in het ongelijke gestelde partij in de proceskosten te veroordelen. In dit hoger beroep is dat niet anders. [geïntimeerde] zal daarom ook in hoger beroep in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 oktober 2023 voor zover daarbij de vordering onder I is toegewezen en die onder II, III en IV zijn afgewezen, en beslist alsnog het volgende.
  • Machtigt [appellante] om na betekening van dit arrest zonder medewerking van [geïntimeerde] over te gaan tot verkoop en levering van de gezamenlijke woning tegen een door Hopma Makelaardij of een nog nader door [appellante] te kiezen NVM-makelaar te bepalen prijs;
  • veroordeelt [geïntimeerde] om binnen drie maanden na betekening van dit arrest de gezamenlijke woning te ontruimen en te verlaten, met al het zijne en de zijnen, onder afgifte van de sleutels aan de makelaar;
  • bepaalt dat de veroordeling tot ontruiming van de gezamenlijke woning ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen eenieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
  • machtigt [appellante] om nieuwe sloten op de gezamenlijke woning te plaatsen;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover de overige vorderingen van [appellante] daarin zijn toegewezen;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] :
€ 343,- aan procedurele kosten
€ 1.183 aan salaris van de advocaat van [appellante] (1 procespunten x appeltarief II)
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, J.H. Kuiper en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 januari 2024.