ECLI:NL:GHARL:2024:5796

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
13 september 2024
Zaaknummer
Wahv 200.339.625/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • A. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schending hoorplicht in bestuursrechtelijke verkeerszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De betrokkene, vertegenwoordigd door M.J.M. Bergers, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 6 maart 2024 een sanctie van € 250,- had opgelegd voor het negeren van een rood verkeerslicht op 2 augustus 2022. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de hoorplicht was geschonden en dat de sanctie gematigd moest worden, gezien de structurele schending van de hoorplicht in zaken met professionele gemachtigden. Het hof oordeelde echter dat in deze specifieke zaak vóór 1 oktober 2023 op het administratief beroep was beslist, waardoor de schending van de hoorplicht niet van toepassing was. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De advocaat-generaal had in het verweerschrift aangegeven dat er vanaf 1 oktober 2023 weer hoorzittingen zouden plaatsvinden voor zowel betrokkenen als professioneel gemachtigden, maar in deze zaak was dat niet relevant omdat de beslissing al vóór deze datum was genomen. Het hof concludeerde dat de argumenten van de gemachtigde geen aanleiding gaven om tot een ander oordeel te komen en bevestigde de eerdere beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.339.625/01
CJIB-nummer
: 251367617
Uitspraak d.d.
: 11 september 2024
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2024, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is M.J.M. Bergers, kantoorhoudende te Maastricht.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 19 juli 2024 is nog een e-mail van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 250,- voor: “doorgaan bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat”. Deze gedraging zou zijn verricht op 2 augustus 2022 om 18.44 uur op de Jonker Fransstraat in Rotterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene de gedraging ontkent. De betrokkene blijft erbij dat het voertuig niet ter plaatse is geweest en een verkeerd voertuig moet zijn genoteerd. Het voertuig van de betrokkene stond in de bedrijfsvoorraad. Reeds in de fase van beroep is daar bewijs van overgelegd. De betrokkene begrijpt ook nog steeds niet waarom deze beschikking in stand is gelaten, terwijl de beschikking met CJIB-nummer 251367618 is vernietigd omdat er onvoldoende bewijs is. Waarom is er in deze zaak wel voldoende bewijs en in die andere zaak niet? Door de ene beschikking wel en de andere beschikking niet te vernietigen is sprake van willekeur.
3.
Wat de gemachtigde aanvoert, betreft een herhaling van de gronden die ook bij de kantonrechter zijn aangevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat wat de gemachtigde heeft aangevoerd onvoldoende is om te twijfelen aan de verklaring van de ambtenaar. Verder is overwogen dat de vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft uitgelegd dat de beschikking in de andere zaak is vernietigd omdat geen reactie van de ambtenaar was ontvangen. In wat de gemachtigde heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Deze grond treft geen doel.
4. De gemachtigde voert verder aan dat de kantonrechter ten onrechte geen andere consequenties heeft verbonden aan de schending van de hoorplicht door de officier van justitie dan vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. Na het arrest van het hof van 17 augustus 2023 (ECLI:NL:GHARL:2023:6930) heeft de officier van justitie het horen nog steeds niet op orde. De gemachtigde verwijst naar twee brieven waaruit volgt dat zowel betrokkenen als professioneel gemachtigden niet gehoord worden, omdat dit om verschillende redenen voor de officier van justitie niet mogelijk is. Daarbij merkt de gemachtigde op dat het niet alleen oude zaken betreft, maar ook relatief recent ingestelde beroepen. Daarnaast wordt nu geen schriftelijk alternatief geboden zoals wel het geval was in 2022. Volgens de advocaat-generaal is er sprake van een incidentele schending in “slechts” (aanhalingstekens gemachtigde) 14.000 zaken. Bovendien valt deze handelswijze van de officier van justitie samen met de verlaging van de proceskostenvergoeding met 75% per 1 januari 2024. De gemachtigde is van mening dat dergelijk beleid de deur openzet voor nalatigheid en rechtsonzekerheid en het vertrouwen in het rechtssysteem aantast. Daarom verzoekt de gemachtigde nu wel consequenties te verbinden aan de (structurele) schending van de hoorplicht in zaken waarin een betrokkene zich laat bijstaan door een professionele gemachtigde, totdat de werkwijze structureel op orde is. Het hof begrijpt de gemachtigde aldus dat die consequentie dient te zijn matiging van het sanctiebedrag op dezelfde wijze als in zaken waarin betrokkenen zich in administratief beroep niet hebben laten bijstaan door een professionele gemachtigde.
5. In voornoemd arrest van 17 augustus 2023 heeft het hof geoordeeld dat ook ten aanzien van de zaken waarin een betrokkene zich laat bijstaan door een professioneel gemachtigde sprake is van een structurele schending van de hoorplicht. Het hof heeft toen geen aanleiding gezien om in die zaken het sanctiebedrag te matigen, omdat aan die schending niet hetzelfde gewicht toekomt als in de zaken van betrokkenen zonder professioneel gemachtigde en omdat er concreet zicht was op een oplossing. Vanaf 1 oktober 2023 zou er in zaken met een professioneel gemachtigde namelijk weer worden gehoord.
6. De advocaat-generaal heeft in het verweerschrift - kort samengevat - aangevoerd dat vanaf
1 oktober 2023 aan zowel betrokkenen als professioneel gemachtigden de mogelijkheid wordt geboden om fysiek of telefonisch te worden gehoord. In ongeveer 14.000 zaken waarin betrokkenen door professioneel gemachtigden werden bijgestaan, waarbij de beroepen voor 1 oktober 2023 waren binnengekomen en waarin niet binnen de beslistermijn een hoorzitting kon worden gepland, kon het Parket CVOM niet tot horen overgaan. De beslissing om deze zaken zonder te horen af te doen is een eenmalige maatregel geweest, waardoor vanaf maart 2024 de hoorzittingen weer konden worden gevuld met zaken waarvan de beslistermijn nog niet was verstreken.
7. Het hof stelt vast dat namens de betrokkene op 7 september 2022 administratief beroep is ingesteld. Per brief van 5 oktober 2022 heeft de officier van justitie medegedeeld dat de gemachtigde in de gelegenheid wordt gesteld schriftelijke nadere gronden in te dienen en dat de officier van justitie een beslissing zal nemen zonder hoorzitting. Op 28 oktober 2022 heeft de gemachtigde aanvullende gronden ingediend. Op 17 februari 2023 heeft de officier van justitie beslist op het administratief beroep.
8. In deze zaak is vóór 1 oktober 2023 door de officier van justitie beslist op het administratief beroep, zodat in deze zaak niet kan worden geoordeeld dat de (structurele) schending van de hoorplicht, zoals vastgesteld in het arrest van het hof van 17 augustus 2023, voortduurt na 1 oktober 2023, de datum waarop, naar informatie van het openbaar ministerie ook in zaken met een professionele gemachtigde zou worden gehoord. In zoverre wijkt deze zaak niet af van de zaak waarin het hof bij arrest van 17 augustus 2023 heeft beslist en valt de weging van de argumenten, die ertoe heeft geleid dat het hof aan de structurele schending van de hoorplicht door de officier van justitie in zaken waarin een betrokkene zich laat bijstaan door een professionele gemachtigde geen consequenties heeft verbonden voor de inleidende beschikking, niet anders uit.
9. Dit zou anders kunnen zijn in zaken waarin, in tegenspraak met de informatie die het openbaar ministerie heeft verstrekt in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het hof van 17 augustus 2023, na 1 oktober 2023 de hoorplicht wel wordt geschonden. Maar dat is hier niet aan de orde. Dit betekent dat deze grond van de gemachtigde geen aanleiding vormt om te bepalen dat de betrokkene voor de schending van de hoorplicht door de officier van justitie in deze zaak dezelfde compensatie dient te krijgen als een betrokkene die in administratief beroep niet is bijgestaan door een professionele gemachtigde.
10. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Het verzoek om een proceskostenvergoeding zal worden afgewezen. Gelet hierop behoeft de aangevoerde grond met betrekking tot het per 1 januari 2024 gewijzigde artikel 13a, tweede lid, van de Wahv geen bespreking meer.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.