ECLI:NL:GHARL:2024:6013

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.343.523
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die op 16 mei 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De minderjarige, geboren in 2022, staat onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en is sinds 16 mei 2024 geplaatst in een pleeggezin. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] en heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter, waarin de GI de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De moeder verzoekt het hof om de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken en om de GI te bevelen onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor haar om in [plaats1] te wonen, alsook om te bepalen dat de GI moet toewerken naar een terugplaatsing van [de minderjarige] bij haar. De GI verzet zich tegen deze verzoeken en pleit voor handhaving van de uithuisplaatsing.

Het hof heeft de stukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het hof concludeert dat de kinderrechter terecht heeft geoordeeld dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. De moeder heeft in het verleden niet voldaan aan de afspraken die zijn gemaakt voor de terugplaatsing van [de minderjarige], wat heeft geleid tot de huidige situatie. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst de verzoeken van de moeder af, met de opmerking dat er gewerkt moet worden aan een toekomst waarin de moeder weer in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.523
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 573495)
beschikking van 24 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. van Vonderen-Jagersma,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Samenvatting van de beslissing

[de minderjarige] is uit huis geplaatst. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de minderjarige] is het kind van de moeder. [de minderjarige] is [in] 2022 geboren. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] staat onder toezicht van de GI. Zij woonde met de moeder in een moeder-kindhuis en zij woont vanaf 16 mei 2024 in een pleeggezin. Zij woonde daar eerder in april 2024 (met toestemming van de kinderrechter) ook. De (juridische) vader van [de minderjarige] is niet bij haar betrokken.
2.2.
De GI verzocht de kinderrechter om [de minderjarige] voor een periode van zes maanden (opnieuw) uit huis te mogen plaatsen. De kinderrechter heeft de GI een machtiging gegeven om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin vanaf 16 mei 2024. Die machtiging geldt tot 16 november 2024.
2.3.
De moeder is het niet eens met die beslissing van de kinderrechter. De moeder heeft daarom hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 16 mei 2024 heeft gegeven en op 23 mei 2024 heeft opgeschreven (hierna: de bestreden beschikking).
2.4.
De moeder wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt. Ook verzoekt de moeder het hof de GI te bevelen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de moeder om in [plaats1] te gaan wonen en de hulpverlening voor [de minderjarige] daar voort te zetten en om te bepalen dat de Gl onmiddellijk moet toewerken naar een plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. De GI wil dat de beslissing van de kinderrechter in stand blijft en dat het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen.
2.5.
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift van 13 juli 2024
  • het verweerschrift
  • een nagekomen stuk van de GI van 30 augustus 2024
  • nagekomen stukken van de moeder van 10 september 2024.
2.6.
De zitting bij het hof was op 10 september 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • twee zittingsvertegenwoordigsters van de GI.
De raad voor de kinderbescherming heeft voor de mondelinge behandeling aan het hof laten weten niet aanwezig te zullen zijn.
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI overgelegd een schriftelijke aanwijzing van 6 september 2024 (met daarin opgenomen de voorwaarden waaraan de moeder moet voldoen voor een mogelijke terugplaatsing van [de minderjarige] naar de moeder).
Mr. Van Vonderen-Jagersma mocht hier uiterlijk 13 september 2024 op reageren. Binnen deze termijn is geen reactie ontvangen.

3.Het oordeel van het hof

De machtiging tot uithuisplaatsing
Wat staat in de wet?
3.1.
De GI kan de kinderrechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven om een kind uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van een kind [1] .
Wat vindt het hof?
3.2.
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking – kort weergegeven – overwogen dat [de minderjarige] na een korte spoeduithuisplaatsing op 29 april 2024 is teruggeplaatst bij de moeder, waarbij de moeder heeft toegezegd zich aan alle (veiligheids-)afspraken te zullen houden. Daarna is de moeder alleen opnieuw onbetrouwbaar gebleken in het nakomen van de aan haar opgelegde afspraken. Zo is de moeder kort na de terugplaatsing – tegen de afspraken in – meer dan een week weggebleven van het moeder-kind huis en niet verschenen bij de afspraken met de mentor en de opvoedondersteuner. De kinderrechter vindt dat het de moeder niet lukt om de behoeften van [de minderjarige] voorop te stellen en te laten zien dat zij in staat is [de minderjarige] een stabiele en veilige basis te bieden. Daarom vindt de kinderrechter het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk dat zij de komende periode ergens anders woont. [de minderjarige] heeft een rustige en stabiele opvoedsituatie nodig waar zij zich op een veilige manier kan ontwikkelen. Dat is voor haar extra belangrijk omdat [de minderjarige] signalen van een onveilige hechting laat zien en moeite lijkt te hebben met het onder controle houden van haar emoties bij spanningsvolle situaties, zo heeft de kinderrechter geoordeeld.
3.3.
Net als de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht aan de GI is gegeven. [de minderjarige] kan nu niet thuis wonen. Het inzetten van een minder ingrijpende maatregel, zoals de moeder graag wil, is niet in het belang van [de minderjarige] . Dat is eerder ook geprobeerd en niet gelukt. De beslissing van de kinderrechter zal daarom in stand blijven (worden bekrachtigd). Het hof voegt hier het volgende aan toe.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige] en dat zij zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. Ook de omgangsmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] verlopen goed. Gezien wordt dat de moeder en [de minderjarige] een goede band met elkaar hebben en dat de moeder haar best doet voor [de minderjarige] . De moeder heeft sinds de beslissing van de kinderrechter stappen gezet in het belang van [de minderjarige] . Omdat haar dochter niet meer bij haar woont, mag de moeder niet langer in het moeder-kind huis wonen. Ondanks haar wens om in [plaats1] te wonen heeft de moeder ervoor gekozen om in de buurt van [de minderjarige] te gaan wonen. Ook heeft de moeder de relatie met haar onvoorspelbare en op momenten gewelddadige (ex-)vriend verbroken en doet zij haar best om goed contact met de pleegouders te hebben. Daarnaast gaat de moeder binnenkort beginnen aan een opleiding en heeft zij nagedacht over wat er in dat kader voor [de minderjarige] geregeld moet worden. Dit zijn allemaal positieve ontwikkelingen.
Toch vindt het hof het te vroeg voor [de minderjarige] om weer bij de moeder te wonen. De moeder gaat een spannende tijd tegemoet waarin veel op haar af zal komen. Zo heeft de moeder jarenlang gewoond op plekken waar zij veel begeleiding kreeg en zal zij in haar nieuwe woning nog maar een paar uur per week begeleiding ontvangen. Ook gaat zij zoals al opgemerkt binnenkort beginnen aan een opleiding. Daarnaast vindt het hof het belangrijk dat er duidelijkheid komt over de mogelijkheden van de moeder om aan te sluiten bij de behoefte van [de minderjarige] en over wat [de minderjarige] en de moeder nodig hebben om [de minderjarige] mogelijk thuis te kunnen laten opgroeien. Het is daarom belangrijk dat de moeder meewerkt aan de aangeboden ouder-kind-begeleiding en gestart wordt met het perspectiefonderzoek rondom de uithuisplaatsing van [de minderjarige] (2thepoint-traject). Dat de huidige machtiging tot uithuisplaatsing nog maar kort zou gelden, is geen goede reden om niet aan deze trajecten mee te werken.
Onderzoek naar wonen en hulpverlening in [plaats1]
3.5.
De moeder verzoekt het hof de GI te bevelen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de moeder om in [plaats1] te gaan wonen en de hulpverlening voor [de minderjarige] daar voort te zetten. Omdat er in hoger beroep geen wettelijke basis is voor dit verzoek, komt dit verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
Toewerken naar terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder
3.6
De moeder heeft het hof daarnaast verzocht te bepalen dat de Gl moet toewerken naar een plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Ook voor dit verzoek ontbreekt een wettelijke basis in hoger beroep, zodat ook dit verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt. Wel benadrukt het hof in dat kader dat het doel van een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing in beginsel is om ervoor te zorgen dat de moeder de verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] in de toekomst weer zelf kan doen. Zolang er sprake is van een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing, is het uitgangspunt dan ook dat er wordt gewerkt aan thuisplaatsing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 16 mei 2024 voor zover deze gaat over de machtiging tot uithuisplaatsing;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, S. Kuijpers en A.E. Grosscurt, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW.