In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 8 november 2023. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning aan [adres1] 160 te [woonplaats] voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hardenberg had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 466.000, wat door belanghebbende als te hoog werd betwist. Belanghebbende stelde een waarde van € 403.000 voor en voerde aan dat er waardedrukkende omstandigheden waren, zoals een langdurig vochtprobleem en een gedateerde badkamer.
Tijdens de zitting op 19 september 2024 is de gemachtigde van belanghebbende, mr. A. Bakker, verschenen, evenals taxateur [naam2] namens de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning op € 590.000 werd getaxeerd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van € 466.000 niet te hoog was, ondanks de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden. Het Hof vond de vergelijkingsobjecten die door belanghebbende werden aangedragen niet bruikbaar voor de waardebepaling.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.