In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Wierden had de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 674.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij een lagere waarde van de woning bepleitte, namelijk € 474.000 primair en € 640.000 subsidiair. Tijdens de zitting in hoger beroep, die digitaal plaatsvond op 19 september 2024, zijn zowel de gemachtigde van belanghebbende als een taxateur namens de heffingsambtenaar gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde van de woning. Belanghebbende heeft ook niet kunnen aantonen dat zijn bepleite waarde correct is. Uiteindelijk heeft het Hof de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 650.000, en het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.